1. Matilo

Locatie: | Roomburg |
Datering: | ca. 69 n.Chr. |
Architect: | - |
Status: | Rijksmonument |
In de bodem van het archeologisch monument Roomburg liggen resten begraven uit een lange periode. Al in de Romeinse tijd lag hier het legerfort (castellum) Matilo. In de vroege en late middeleeuwen, was het gebied hoofdzakelijk in gebruik als landbouwgrond. Pas tegen het einde van de middeleeuwen werd het weer drukker in het gebied. Toen werd het terrein in gebruik genomen door het St.Margarethaconvent. Vlak na het beleg van Leiden in 1574 werd het kloostercomplex weer gesloopt.
De Romeinse geschiedenis in Matilo
Halverwege de eerste eeuw na Christus werd het voor de Romeinen duidelijk dat het niet ging lukken om de noordelijke delen van ons land te veroveren. Vanaf dat moment zien we dat de Rijn steeds duidelijker als de grens van het Romeinse Rijk werd ingericht. Langs de Rijn werden op regelmatige afstanden forten gebouwd, waaronder ook castellum Matilo. Het werd in ca. 69 na Chr. aangelegd. Waarschijnlijk werd al in ca. 47 op deze plek een wachtpost ingericht. Matilo lag op een strategische positie op het kruispunt van de Rijn en het kanaal van Corbulo. Dit kanaal was vlak voor 47 n. Chr. aangelegd. Het verbond de Rijn met de Maas en vormde zo een veilige scheepvaartverbinding voor Romeins vrachtverkeer.
Werpkogels
Het castellum bood plaats aan een wisselende bezetting van hulptroepen van ca. 480 manschappen. De archeologische vondsten wijzen uit dat er waarschijnlijk veel specialisten onder de soldaten te vinden waren zoals leer- en metaalbewerkers, dakpannenmakers en bouwploegen. Bovendien zijn in Matilo veel werpkogels gevonden die werden afgeschoten met katapulten. Het lijkt erop dat een speciale artillerie eenheid hier was gestationeerd. Het fort heeft waarschijnlijk dienst gedaan tot ongeveer 250 na Chr.
Herbouw in steen
In de periode dat Matilo bewoond was, is er meerdere malen aan het fort gesleuteld. Ook de omgeving van het castellum veranderde in de loop der tijd. In het midden van de tweede eeuw was het fort omgeven door een aarden wal met daarop een houten muur en omringd door één of twee grachten. Vanwege de vondst van resten van stenen muren nemen archeologen aan dat delen van het fort in de loop van de 2e eeuw in steen werden herbouwd.
Haven
Ter hoogte van castellum Matilo lag een haven met aanlegsteigers en kades waar Romeinse schepen aanmeerden. Langs het kanaal Corbulo en rondom het castellum was een kampdorp (vicus) ontstaan. In de vicus woonden o.a. handelaren, ambachtslieden en gezinnen van soldaten. Hier waren ook winkeltjes, werkplaatsen, herbergen en heiligdommen. Waarschijnlijk was er ook plek voor theater (blijkt uit de vondsten van toneelmaskers) en een badhuis.
Limes
Net als veel andere castella langs de Romeinse grens, lag Matilo langs de limesweg. Deze weg of een korte zijweg daarvan liep dwars door het castellum. De precieze ligging van de limesweg is in Matilo nog niet gevonden. Waarschijnlijk liep de weg vanaf de noordelijke toegangspoort van het castellum, via een houten brug over het kanaal van Corbulo verder naar het noordwesten.
2. Burcht(heuvel)

Locatie: | Burgsteeg 13-16 |
Datering: | Heuvel 9e – 12e eeuw. Stenen muur ca. 1200. Poort toevoeging uit de 17de eeuw |
Architect: | - |
Status: | Rijksmonument |
De Burchtheuvel zit vol sporen die aanwijzingen opleveren voor Leidens vroegste geschiedenis. Archeologen ontdekten dat de heuvel eind 9de eeuw moet zijn opgeworpen met plaggen en klei. Daarna werd hij in een aantal fasen verhoogd tot ca. 1150 de huidige omvang tot stand kwam. Deze heuvel, een zogenaamde motte, is een type fortificatie dat veel voorkwam in het Europa van de 11de tot en met de 13de eeuw. Bovenop de motte stond een ringmuur met weergang en een - nu verdwenen - toren. Het smalle poortje in de westzijde van de ringmuur vormde in de middeleeuwen de entree. Een nu verdwenen houten brug van de Maarsmansteeg over de Nieuwe Rijn leidde naar deze entree.
Rijnarmen
De Burcht stond op een strategische plek: ten westen komen twee Rijnarmen samen, en de Mare mondde er uit in de Rijn. Het was een kruispunt van noord-zuid en west-oost verbindingen. Een goede plek dus om scheepvaart en oversteek te controleren.
Bouwheren
Mogelijke bouwheren zijn de graaf van Holland of de bisschop van Utrecht. Tot in de 12de eeuw betwistten zij elkaar de zeggenschap over dit gebied. Vanaf 1206 was de Burcht in ieder geval in handen van de graaf die toen ook een residentie had laten bouwen op de andere oever van de Rijn (nabij het huidige Gravensteen).
Stadspark
Al in de 14de eeuw verloor de Leidse Burcht zijn militaire functie. Geleidelijk aan werd zij ingesloten door bebouwing. In 1651 kocht de stad het complex voor 70.000 gulden van de laatste burggraaf. De bekende 17de-eeuwse architect Pieter Post ontwierp de benedenpoort en Jacob Roman de bovenpoort. Het 17de-eeuwse ijzeren hek aan de voet van de Burchtheuvel staat tussen twee laatgotische zuiltjes afkomstig van de nabijgelegen Visbrug. Vanaf de 17de eeuw deed de Burcht dienst als stadspark en als 'watertoren'. Vanuit een waterkelder onder in de heuvel werd water omhoog gepompt naar de twee waterreservoirs boven in de Burcht. Van daaruit liepen leidingen naar de visfontein aan de andere kant van de Nieuwe Rijn én naar een fontein aan de voet van de Burcht.
3. Pieterskerk

Locatie: | Pieterskerkhof 1a |
Datering: | 14e-16e eeuw |
Architect: | - |
Status: | Rijksmonument |
De laatgotische Pieterskerk is van oudsher de hoofdkerk van Leiden. Als oudste godshuis van de stad kent ze een lange geschiedenis. Op de plaats van de kerk werd volgens de overlevering al in 1121 een kapelletje gesticht, gewijd aan Petrus en Paulus. Het was de hofkapel van de Graven van Holland, die nabij het huidige Gravensteen resideerden.
Parochiekerk
Om in de religieuze behoeften van het snel groeiende Leiden te voorzien, werd de kapel in 1268 als eerste in de stad tot parochiekerk verheven. Later volgden de St. Pancras (nu bekend als Hooglandse Kerk) en de Onze-Lieve-Vrouwekerk.
De kerk vervulde naast een religieuze ook een belangrijke sociale functie in het dagelijks leven van de Leidenaren. Het was een verlengstuk van de straat. De deuren stonden altijd open en buurtbewoners namen de kortste weg van Herensteeg naar Pieterskerkstraat door de kerk.
Steigers
Overigens moet het gebouw een groot deel van de tijd (deels) in de steigers hebben gestaan; in de loop van de 14de, 15de en 16de eeuw werd de van oorsprong romaanse Pieterskerk vervangen door een gotische kruisbasiliek. Het instorten van de klokkentoren in 1512 betekende een grote klap voor het bouwproject. Door economische tegenspoed werd het gewenste ontwerp uiteindelijk nooit helemaal voltooid. In 1565 kwam, na 180 jaar, een einde aan de bouw. De kerkklok kwam na het instorten van de toren te hangen in een klokkenstoel bij de kerk; de Kloksteeg heeft er zijn naam aan te danken.
Reformatie
Na de Reformatie in 1572 werd de katholieke Pieterskerk aangepast voor de protestantse eredienst. Altaren en kapelletjes werden verwijderd en de muren met een laag kalkpleister bedekt. Niet het altaar maar de preekstoel in het schip werd nu het centrale punt in de kerkinrichting. Ook na de reformatie bleef de kerk een belangrijke rol in de Leidse gemeenschap spelen. Dat bleek al direct toen na het ontzet in 1574 de Leidse bevolking in de Pieterskerk samenkwam voor een dankdienst. Tot op de dag van vandaag wordt die dankdienst jaarlijks op 3 oktober gehouden.
Kerkhuizen
In 1622 gaven de kerkmeesters opdracht tot de bouw van drie woonhuizen tegen de zuidzijde van de Pieterskerk. De verhuur van deze onderkomens moest een regelmatige bron van inkomsten opleveren. Uiteindelijk zouden er zo’n 24 kerkhuizen rond de kerk worden opgetrokken. Ze werden bewoond door de lagere middenklasse, waaronder een kleermaker, schoolmeester en deurwaarder. De koster mocht er ‘om niet’ wonen. De meeste zijn een ontwerp van stadsarchitect Arent van ’s-Gravesande. In de 19de eeuw werd de helft van de kerkhuizen gesloopt. De twaalf overgebleven huizen rond het koor worden nog altijd bewoond.
Sinds 1971 wordt de kerk niet meer gebruikt voor de protestante eredienst. In 1975 werd het beheer overgedragen aan de Stichting Pieterskerk Leiden. De stichting verhuurt de kerkruimte voor allerlei evenementen.
4. Gravensteen (centrale torens)

Locatie: | Pieterskerkhof 6 |
Datering: | Centrale toren, ca. 1200. Tuchthuis: 1655-56. Vierschaar en schepenbank: 1671-1672. |
Architect: | Tuchthuis: Arent van ‘s-Gravensande. Vierschaar en schepenbank: Willem van der Helm. Beeldhouwwerk van Pieter Xavery. |
Status: | Rijksmonument |
De geschiedenis van het Gravensteen gaat terug tot in de 13de eeuw. Het oudste deel van het complex is het centraal gelegen, vierkante torenachtige gebouw. Het werd rond 1200 gebouwd door de graaf van Holland, die zelf regelmatig in het oostelijker gelegen woonhuis verbleef (inmiddels verdwenen). Het torenachtige gebouw bezat in eerste instantie één bouwlaag en een kelder met in het gewelf als enige toegang een gat. Waarschijnlijk diende deze kelder als gevangenis. Als een van de weinige stenen gebouwen in de verre omgeving symboliseerde het geheel de militaire macht van de graaf.
Tuchthuis
In 1463 schonk graaf Filips de Goede het gebouw aan de stad Leiden, waarna het de functie van stedelijke gevangenis en gevangenis voor Rijnland kreeg. De toren werd met 2,5 meter verhoogd en er werd een zeshoekige traptoren toegevoegd. De terechtstellingen van zware misdadigers werd vanaf dat moment voltrokken op het Groene Zoodje, een pleintje aan de noordzijde van het Gravensteen, begroeid met gras.
In 1556 werd aan de westzijde een vleugel bijgebouwd met vier cellen. Deze zijn nog steeds aanwezig. Bijzonder in de cellen zijn de muurschilderingen die de gevangenen tot inkeer moesten brengen.
In 1655-56 werd het Gravensteen opnieuw uitgebreid. De stadsarchitect Arent van ’s-Gravensande bouwde aan de oostkant van het gebouw twee nieuwe gevangenisvleugels rond een langwerpig binnenplein. Aan de ene zijde verrees een Rasphuis voor mannen, aan de andere zijde een Spinhuis voor vrouwen. Gevangenen brachten hier niet langer hun tijd ledig door, maar werden tewerkgesteld. Een nieuwe gevel aan het Pieterskerkhof onttrok voortaan de oude torenachtige kern aan het gezicht.
Vierschaar en schepenkamer
Tot slot werd in 1671 aan de noordzijde een nieuwe Vierschaar en Schepenkamer gebouwd. Stadsarchitect Willem van der Helm leverde het ontwerp. De beeldengroep in het fronton is van de hand van de Antwerpse beeldhouwer Pieter Xavery. Afgebeeld zijn het wapen van Leiden met links ervan Vrouwe Justitia en rechts Prudentia, de Voorzichtigheid. Beide zijn van toepassing op de rechtspraak die in deze vleugel plaatsvond.
De laatste doodstraf werd in 1856 bij het Gravensteen voltrokken. Na WO II diende het complex lange tijd als onderkomen voor de juridische faculteit van de Universiteit Leiden (afdeling rechtsgeschiedenis). Sinds 2001 is de Leiden University School of Management in het gebouw gevestigd
5. Blauwe Steen

Locatie: | Breestraat, ter hoogte van de Maarsmansteeg |
Datering: | - |
Architect: | - |
Status: | - |
Leiden was vroeger ingedeeld in bonnen (wijken), maar kende ook een indeling naar parochies. De drie verschillende stadsparochies werden aangeduid met in het plaveisel gelegen zeshoekige platte stenen: de Rode, Witte en Blauwe Steen. Tegelijkertijd werden hiermee de verschillende wereldlijke rechtsgebieden van elkaar gescheiden.
De Blauwe Steen, in de Breestraat ter hoogte van de Maarsmansteeg, gaf de grens aan tussen het stedelijk en het grafelijk gebied. Het stadsbestuur stelde hier misdadigers terecht. Ook werd er in het openbaar recht gesproken. De Blauwe Steen markeert ook de plek waar de vier oudste stadskwartieren samenkwamen. Het was het symbolische middelpunt van de middeleeuwse stad.
6. Waalse kerk (vm. kapel Catharinagasthuis)

Locatie: | Breestraat 62-64 |
Datering: | gesticht vóór 1275 |
Architect: | - |
Status: | Rijksmonument |
De huidige Waalse kerk is in feite de kapel van het vroegere St. Catharinagasthuis, waarschijnlijk de oudste instelling van sociale zorg in Leiden. In dit gasthuis uit de 13de eeuw konden passanten een nacht logeren en konden zieken zich laten verplegen. Welgestelde burgers kochten zich in en verzekerden zich zo van een verzorgde oude dag. De toeloop was groot; het van oorsprong bescheiden gasthuis groeide uit tot een groot complex dat het terrein besloeg van de huidige Stadsgehoorzaal tot en met de, inmiddels afgebroken, Aalmarktschool.
Waalse kerk
In de late 16de eeuw vormde zich in Leiden een alsmaar groeiende groep van Waalse vluchtelingen. Zij waren Franstalige protestanten en hoopten in Holland gevrijwaard te zijn van vervolging. Inderdaad vond de groep gelovigen in Leiden bescherming.
In 1584 werd de Waalse Kerkgemeente officieel opgericht. De gemeente groeide snel: van 425 leden in 1584 tot maar liefst 5.000 in 1643. De gasthuiskapel aan de Breestraat ging in 1638 dienst doen als hulpkerk, naast de Onze-Lieve-Vrouwekerk aan de Haarlemmerstraat, die de Walen in 1584 toegewezen hadden gekregen. Drie jaar voor de komst van de Walen was de kapel vergroot met een zijbeuk, die overigens later weer werd afgescheiden. De houten pijlers in het interieur herinneren nog aan deze uitbreiding. De rest van het gasthuiscomplex bleef functioneren als stadsziekenhuis.
Terug naar de Breestraat
In de 18de eeuw vonden er ingrijpende vernieuwingen plaats. De hele voorgevel werd tussen 1737 en 1739 vernieuwd en bekroond met het huidige baroktorentje. De Waalse gemeente was toen zo gekrompen dat zij geen gebruik meer maakte van de hulpkerk. In de Franse tijd was het gebouw een korte periode in gebruik als slachthuis. Als in 1818 de Onze-Lieve-Vrouwekerk wordt afgebroken, keren de Walen echter terug naar de Breestraat. De Waalse gemeente krijgt de gasthuiskapel nu in eigendom. Nog altijd houdt de Waalse gemeente hier haar Franstalige diensten; de zang wordt begeleid door het orgel uit 1746.
7. Hooglandse kerk (Pancraskerk)

Locatie: | Hooglandse kerkgracht 48-52 |
Datering: | 14e-16e eeuw |
Architect: | - |
Status: | Rijksmonument |
De stadsuitbreiding op 'het Hogeland' in 1294 maakte de bouw van een nieuwe kerk in Leiden noodzakelijk. De stadsuitbreiding viel binnen de grenzen van de parochie Leiderdorp, maar met name in de wintermaanden was het ondoenlijk om in Leiderdorp ter kerke te gaan. In 1314 kwam er een houten kapel, gewijd aan St. Pancras, een van de IJsheiligen. Al snel werd zij echter vervangen door eenvoudig stenen kerkje. In 1366 werd de Hooglandse Kerk verheven tot kapittelkerk en begon men met de bouw van een gotische kruiskerk op dezelfde plaats. Rond 1475 was het hoogkoor voltooid, rond 1500 gevolgd door het even hoge transept en de zijbeuken. Deze tonen de gotiek in haar hoogtijdagen: hoog oprijzend, ijl met veel maaswerk. Door de grote glazen ramen kon het licht vrijelijk de kerk binnenstromen.
Bouwstop
Aan de voltooiing van een nieuw schip, dat men net zo hoog wilde optrekken als het koor en transept kwam men niet meer toe. In 1540 was het geld op, op 25 augustus 1566 woedde in Leiden de Beeldenstorm en daarna volgde de Reformatie, die soberheid predikte. Het schip en de toren hebben daarom nog de oorspronkelijke, 14de eeuwse afmetingen. Vanaf de nabijgelegen Burchtheuvel is de discrepantie tussen de bouwdelen goed te zien.
Kerkhuizen
Op kleine schaal bleef men nog wel bouwen aan de kerk. In 1655 kreeg stadsarchitect Willem van der Helm opdracht een nieuw westportaal te ontwerpen. De huidige houten siergewelven kwamen er in 1842
In de 17de eeuw verschenen rond de kerk de karakteristieke kerkhuisjes. Dit werd mogelijk omdat de graven rondom de kerk werden geruimd. De huuropbrengsten vormden een belangrijke bron van inkomsten voor de kerk. De meeste huisjes vielen in de 19de eeuw weer onder slopershand.
Interieur
Het interieur van de kerk is rijk aan 17de eeuws meubilair, waaronder een fraaie preekstoel (1604) en doophek (1632). Onder de grafstenen in het koor bevindt zich onder andere die van Justinus van Nassau, bastaardzoon van Willem van Oranje (overleden 1631), en zijn vrouw Anna de Merode (overleden 1634). Het monumentale orgel van De Swart en Van Hagebeer dateert uit de 16de en 17de eeuw.
8. Onze-Lieve-Vrouwekerk

Locatie: | Muurresten nog aanwezig op Vrouwenkerkplein |
Datering: | 14de eeuw. Gedeeltelijk gesloopt in 1819 |
Architect: | - |
Status: | Rijksmonument |
Leiden kende in de middeleeuwen drie grote kerken: de Pieterskerk, Hooglandse Kerk en de Onze-Lieve-Vrouwekerk. De Pieterskerk en Hooglandse kerk torenen nog altijd boven de stad uit, de Onze-Lieve-Vrouwekerk is inmiddels verdwenen. De kerk lag oorspronkelijk aan de Haarlemmerstraat. Na de sloop van de kerk in 1819 restten enkele nog enkele stukken muur op het Vrouwenkerkplein, achter de Haarlemmerstraat. Ook zijn nog authentieke stukken muur van de Vrouwekerk aanwezig in de huizen in de Vrouwenkerksteeg en de Haarlemmerstraat.
Vrouwekapel
Op de plaats van de Vrouwekerk werd waarschijnlijk rond 1300 een bakstenen kapelletje gesticht, gewijd aan Onze-Lieve-Vrouwe. De Vrouwekapel deed dienst als ‘dorpskerk’ van het nog zelfstandige Marendorp en hoorde nog bij de parochie Oegstgeest.
Leidse parochiekerk
Al rond 1330 werd begonnen met de bouw van een nieuwe kerk. Die werd in 1365 officieel gewijd als parochiekerk. Sinds 1355 behoorde Marendorp bij Leiden. De Onze-Lieve-Vrouweparochie besloeg de noordwestelijke hoek van de stad. De Rijn en de Mare vormden grofweg de grens. Rond 1400 en aan het begin van de 16e eeuw werd de Vrouwekerk nog tweemaal vergroot.
Waalse kerk
In de late 16de eeuw vormde zich in Leiden een groeiende groep Waalse vluchtelingen. Zij waren Franstalige protestanten die hoopten in Holland gevrijwaard te zijn van vervolging. In 1584 stelde het stadsbestuur de Vrouwekerk ter beschikking aan de Waalse kerkgemeente. De kerk heette in het vervolg dan ook wel de Franse of Waalse kerk.
Sloop
In 1818 besloot het stadsbestuur tot sloop van de Vrouwekerk. Het gebouw was te bouwvallig geworden om te kunnen functioneren. De Waalse gemeente kreeg voortaan een vast onderkomen in de voormalige kapel van het Catharinagasthuis aan de Breestraat. De kerktoren uit ca. 1350 mocht nog even blijven staan, maar in 1838 werd ook deze gesloopt. Op het vrijgekomen terrein werden meteen daarna woningen gebouwd, Haarlemmerstraat 64-72.
9. Rode Steen

Locatie: | Haarlemmerstraat, ter hoogte van de Donkersteeg |
Datering: | - |
Architect: | - |
Status: | - |
Leiden was vroeger ingedeeld in bonnen (wijken), maar kende ook een indeling volgens parochies. De drie verschillende stadsparochies werden aangeduid met in het plaveisel gelegen zeshoekige platte stenen. Leiden kent er drie: de Rode, Witte en Blauwe Steen.
De Rode Steen, gelegen in de Haarlemmerstraat ter hoogte van de Donkersteeg, gaf de grens aan tussen de parochie van Onze-Lieve-Vrouwe en Sint Pancraskerk (Hooglandse kerk).
10. Elizabethgasthuis(hof)

Locatie: | Caeciliastraat 16 |
Datering: | 1428 |
Architect: | - |
Status: | Rijksmonument |
Het St. Elizabeth Gasthuishof is gevestigd in het voormalige St. Elizabethgasthuis, dat hier in 1428 werd gesticht. Oorspronkelijk was het gasthuis bedoeld voor de verpleging van armlastige zieke vrouwen. Vanaf 1470 nam het echter ook proveniers op: ouderen die zich inkochten in het gasthuis om een verzorgde oude dag te hebben. Lange tijd was het geld dat de proveniers binnenbrachten een belangrijke inkomstenbron voor het gasthuis. Een derde functie van dit gasthuis was die van ‘baaierd’: een opvanghuis waar de allerarmsten voedsel en overnachting konden krijgen.
Proveniershuisjes
In 1576 werd het gasthuis uitgebreid met het aangrenzende St. Ursula-klooster. In het begin van de 18de eeuw werden een twaalftal proveniershuisjes opgetrokken, deze hadden het uiterlijk van gewone hofjeswoningen. In 1773 werd het gasthuis opgeheven, de provenierswoningen bleven echter bewoond en vormen nu het St. Elizabeth Gasthuishof. De gevel van de voormalige regentenkamer en voorhal toont de wapens van de 17de-eeuwse regenten en het wapen met de drie kronen van de heilige Elisabeth van Thüringen, aan wie het gasthuis oorspronkelijk gewijd was.
De andere gebouwen van het gasthuiscomplex kregen verschillende functies, van school tot turfschuur. Tussen 1969 en 1971 vond een zeer ingrijpende restauratie plaats, om het complex geschikt te maken voor de functie van verpleeghuis.
11. Muurtoren Oostenrijk

Locatie: | Jan van Houtkade 50 |
Datering: | 1486-1500 |
Architect: | - |
Status: | Rijksmonument |
De muurtoren Oostenrijk maakte deel uit van de middeleeuwse stadsmuur tussen de huidige Koepoortsbrug en de Geregracht. Oorspronkelijk kende Leiden 33 van deze verdedigings- of waltorens. In de muurtorens konden tijdens vijandige aanvallen schutters worden opgesteld. Muurtoren Oostenrijk had negen schietgaten; twee zijn er dichtgemetseld. Aan de binnenzijde bevinden zich nog de richels waarop de schutters stonden.
Drie bouwlagen
Oorspronkelijk telde het gebouwtje drie bouwlagen. Nu zijn dit er nog slechts twee doordat er een vloer is verwijderd. De muren zijn van baksteen in een onregelmatig metselverband en hebben een dikte van 2 meter aan de onder- en 1,80 meter aan de bovenzijde. De plattegrond van de toen heeft de vorm van een halve cirkel; de gevel aan de Jan van Houtkade is recht. Vanaf de singelzijde zijn de sporen van een uitgang te zien, vermoedelijk bedoeld om met een bootje te kunnen uitvaren.
Bourgondië
‘Oistenrijck’ had een tweelingbroertje, muurtoren Bourgondië, die iets meer naar het westen lag. De twee zijn vermoedelijk vernoemd naar de toen regerende landsheren Maria de Rijke van Bourgondië en haar echtgenoot Maximiliaan, aartshertog en later keizer van Oostenrijk. ‘Bourgondië’ is in 1871 gesloopt. De weer opgemetselde fundering is nog zichtbaar vanaf het water en aan de overkant van de singel. Mogelijk dienden de muurtorens ook voor de opslag van kruit en munitie. Een vijandige voltreffer zou dan echter een enorme explosie hebben veroorzaakt.
12. Kapel St. Anna Aalmoeshuis (Annahofje)

Locatie: | Middelstegracht 2/4 |
Datering: | 1492 |
Architect: | - |
Status: | Rijksmonument |
In 1491 bepaalden de bierbrouwer Willem Claesz en zijn vrouw Hillegont Willemsdr. de Bruyn bij testament een hofje te willen stichten voor 'dertien arme vroukens van guede faem ende naem'. Na de dood van de stichters werd het in 1492 gebouwd in de tuin van hun voormalige woonhuis aan de Nieuwe Rijn, tussen de Hooigracht en Middelstegracht.
Ruzie
Het getal dertien verwees naar Jezus en zijn twaalf apostelen, de naam Anna naar de moeder van Maria en de grootmoeder van Jezus. Belangrijke momenten uit haar leven staan in 'stripvorm' afgebeeld op de gebrandschilderde ramen in de kapel. De bouw van deze kapel, de enige die nog bewaard is gebleven in een Leids hofje, leidde tot hooglopende ruzie met de heren van de nabijgelegen St. Pancraskapittel (Hooglandse kerk). Zij vreesden belangrijke inkomsten mis te lopen wanneer hun parochianen naar de Annakapel zouden gaan en lieten de bouw stilleggen. Pas in 1509 kon de kapel worden gewijd. De invloed van de kapittelheren deed zich gelden: twee van hen werden als regent benoemd. Alleen de bewoonsters van het hof mochten de mis bijwonen.
Vingerkootjes
Mogelijk heeft de verborgen ligging de kapel in 1566 behoed voor de beeldenstormers. Een groot deel van de middeleeuwse inventaris bleef ongeschonden. In het gotische altaar steekt nog steeds een reliekschrijn met daarin - volgens de overlevering - twee vingerkootjes van de heilige Anna. De resten van het oorspronkelijke gebrandschilderde glas, met de scènes uit het leven van Anna, zijn de oudst bekende in Nederland. Tot de collectie van het hofje behoort ook een 16de-eeuws kazuifel. Volgens de overlevering wordt het hofje nog regelmatig bezocht door de schim van een priester aan wie het gewaad toebehoorde.
13. Academiegebouw

Locatie: | Rapenburg 73 |
Datering: | Oorspronkelijke kloosterkapel 1507. In 1581 verbouwd ter huisvesting van de Leidse universiteit |
Architect: | - |
Status: | Rijksmonument |
Sinds 1581 vormt de vroegere kapel van het Jacopinessen- of Witte Nonnenklooster het hart van de Leidse universiteit. Het klooster werd gesticht in de jaren '40 van de 15de eeuw, de kapel dateert uit ca. 1507. Het moet oorspronkelijk een vrij arm klooster zijn geweest, waar strenge regels van afzondering en zwijgzaamheid golden. Er leefden niet meer dan 20 a 30 nonnen. De rechthoekige kloosterkapel bestond uit twee beuken, een brede aan de zijde van het Rapenburg en een smallere aan de westzijde. Een aantal vooraanstaande families bezat in de kapel altaren en graven.
Zetel van de universiteit
Na de reformatie in 1672 liet het Leidse stadsbestuur beslag leggen op verschillende kloostergebouwen in de stad. Nadat eerst het Barbaraklooster en vervolgens de Faliede Begijnhofkerk hadden gediend als onderkomen voor de jonge universiteit, viel de keus in 1581 op de kloosterkapel aan het Rapenburg.
Om de kapel geschikt te maken als zetel van de universiteit onderging het een ingrijpende verbouwing, waarbij de scheibogen tussen de beide beuken werden dichtgezet en er verdiepingsvloeren werden aangebracht. De kapelvensters werden om die reden in tweeën verdeeld. Aan de westzijde kwam een uitgebouwde traptoren. Het huidige Groot Auditorium op de begane grond was oorspronkelijk bestemd voor de colleges van de theologische faculteit en de officiële academische plechtigheden. Op de eerste verdieping bevinden zich nog het Klein Auditorium, de Senaatskamer, het beroemde zweetkamertje en de kamer van de pedel.
Restauraties
In de loop van de tijd volgden verschillende restauraties, aanpassingen en uitbreidingen. Zo werd in 1670 de klokkentoren op het dak toegevoegd, naar ontwerp van stadsarchitect Willem van der Helm.
Nadat plannen voor de stichting van een nieuw academiegebouw op de Grote Ruïne, ontstaan door de kruitramp in 1807, waren mislukt, volgde in de jaren 1878-1887 een ingrijpende restauratie en uitbreiding van het complex onder leiding van rijksbouwkundige Jacobus van Lokhorst. Van Lokhorst was ook verantwoordelijk de uitbreiding in neogotische stijl aan de zijde van de Nonnensteeg in 1897-1899.
Van 2006 tot 2009 werd opnieuw een grote restauratie en renovatie uitgevoerd. Daarbij zijn de kleuren teruggebracht zoals Van Lokhorst ze destijds had toegepast. Verder zijn enkele aanpassingen gedaan om het gebouw beter geschikt te maken voor de ontvangsten waarmee de ceremoniële functie van het Academiegebouw gepaard gaat.
14. Hortus Botanicus

Locatie: | Rapenburg 73 |
Datering: | 1590 |
Architect: | - |
Status: | Gemeentelijke monument |
De Leidse Hortus Botanicus achter het Academiegebouw is de oudste nog bestaande universitaire studietuin van Nederland. In 1590 sloten de curatoren van de vijftien jaar jonge universiteit een contract met de stad om de ‘ledighe plaetse achter de Universiteyt’aan hen af te staan. De tuin was bedoeld voor onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Studenten in de medicijnen en farmacie kregen ‘aanschouwelijk les’ van de hoogleraar die groepjes studenten in de tuin begeleidde en met een lange stok de planten aanwees en over hun medicinale werking vertelde.
Clusius
De geplande aanleg werd uiteindelijk in 1594 gerealiseerd toen de universiteit de beroemde plantkundige Carolus Clusius wist aan te trekken als eerste directeur. Clusius was toen al op leeftijd en had onder andere als prefect van de Hortus Medicus in Wenen gediend onder keizer Maximiliaan (1563-1578). Hij bracht planten uit alle windstreken naar Leiden, waaronder knol- en bolgewassen als tulp, narcis, iris en hyacint. Om Carolus Clusius bij te staan bij de inrichting van de nieuwe Leidse universiteitstuin, werd de Delftse apotheker Dirk Outgaertszoon Cluyt benoemd tot Hortulanus. Cluyt was de auteur van het eerste Nederlandse boek over bijenteelt en een groot kenner van medicinale planten. Zijn eigen collectie van dergelijke gewassen bracht hij mee naar Leiden.
Planten die op elkaar leken en uit hetzelfde gebied kwamen stonden in de Leidse Hortus bij elkaar. Een bijzondere ordening, want het was destijds gebruikelijk planten te rangschikken naar gebruik en (medicinale) toepassing.
Stadswallen
In de loop der jaren volgden vele uitbreidingen, verbouwingen en herindelingen die leidden tot de huidige Hortus van 2,6 ha. De grootste uitbreiding van de tuin vond plaats in 1816 op de voormalige stadswallen in zuidelijke richting.
Almbulacrum en Oranjerie
In de Hortus verschenen in de loop der tijd meerdere gebouwen. Aan de zuidkant van de tuin kwam in 1600 een galerij, het Ambulacrum, waarin een grote verzameling dierlijk, plantaardig, geologisch en volkenkundig materiaal werd uitgestald..
De Oranjerie is gebouwd in de jaren 1740-1744 naar ontwerp van Daniel Marot, een beroemde Franse architect die vanwege zijn protestantse geloof naar de Nederlanden vluchtte. Het gebouw was bedoeld als winteropslag voor planten, maar kreeg vanaf het begin ook andere functies. Zo werd in de middenpartij de collectie antieke beelden van de Amsterdammer G. van Papenbroeck tentoongesteld. Deze collectie kwam uiteindelijk terecht in het Rijksmuseum van Oudheden aan het Rapenburg.
Reconstructie
In 1932 werd besloten tot een reconstructie van de eerste tuinaanleg achter het Academiegebouw aan de 5de Binnenvestgracht. In 2009 werd deze Clusiustuin verplaatst naar de oorsprinkelijk eplek, vlak achter het Academiegebouw. Naast de Clusiustuin bevat de Hortus diverse andere tuintypes, zoals een varentuin, een kruidentuin en een Japanse tuin.
15. Saaihal (nu Lodewijkskerk)

Locatie: | Steenschuur 19 |
Datering: | 1477. Transformatie tot Lodewijkskerk in 1807 |
Architect: | Jan Giudici (1807) |
Status: | Rijksmonument |
Op de plaats van het huidige Lodewijkskerk werd in 1477 de kapel van het St. Jacobsgasthuis gebouwd. De voorgevel en toren dateren mogelijk uit deze tijd, maar een herbouw in 1538 is ook mogelijk. Na bezit te zijn geweest van de Huiszittenmeesters van de St. Pietersparochie werd het pand in 1567 gekocht door de stad. Het ging functioneren als graanpakhuis en Saaihal. Hier werd het destijds populaire saai, een lichte wollen stof, gekeurd en verkocht.
Kruitramp
Het kerkgebouw zoals we dat nu kennen, is ontstaan na de ramp met het kruitschip in 1807 die de hele wijk in puin legde. Op aandringen van koning Lodewijk Napoleon werd wat er over was van de saaihal verbouwd tot rooms-katholieke kerk. Zijn naam ontleent de kerk aan de patroonheilige van deze katholieke koning, die zowel een forse subsidie als zijn huisarchitect Jan Giudici inzette.
Interieur
Bij het betreden van het helderwitte neoclassicistische interieur wordt de blik getrokken naar het koor met het hoofdaltaar, het liturgisch belangrijkste deel van een rooms-katholieke kerk. Een fraai gesneden en gemarmerde houten communiebank, aan weerszijden geflankeerd door een engelenfiguur, scheidt het iets verhoogde koor van het schip. Op deze bank knielen de gelovigen wanneer hun de hostie wordt uitgereikt.
Aan de rechter muur van het schip bevindt zich de mahoniehouten preekstoel, versierd met fraai snijwerk in late Lodewijk XVI stijl (19de-eeuws). De preekstoel neemt, in tegenstelling tot een protestantse kerk, in een katholieke kerk een ondergeschikte positie in. Het orgel op de galerij uit 1769, gebouwd door J.J. Mitterreither, bevat nog veel 17de-eeuws pijpwerk van de orgelbouwers R.B. Duyschot en H.W. Schonat.
16. Stadhuis (renaissancegevel)

Locatie: | Breestraat 92-104 |
Datering: | Gevel: 1596. Nieuwbouw: 1934 – na WO II |
Architect: | Gevel: Claes Cornelisz. van Es. Nieuwbouw: C.J. Blaauw |
Status: | Rijksmonument |
De gevel van het Leidse stadhuis aan de Breestraat symboliseert de ‘dageraad’ van de Leidse Gouden Eeuw. Na het beleg en ontzet van de stad in 1574 brak er een nieuwe bloeiperiode aan. Het stadsbestuur wilde graag een representatievere toegang en een monumentale gevel. De stadssteenhouwer Claes Cornelisz. van Es maakte in 1593-1594 het ontwerp, waarbij de bekende Haarlemse architect Lieven de Key hem adviseerde. Naar de mode van die tijd kreeg het stadhuis een monumentale bordestrap en topgevels.
Leids beleg
Het tijdvers aan de gevel aan de Breestraat is van de hand van stadssecretaris Jan van Hout en herinnert de stad aan het beleg en ontzet: de vergulde hoofdletters vormen het jaartal 1574, terwijl het aantal hoofdletters het aantal dagen van de belegering aangeeft.
Zelfbewustzijn
Achter de nieuwe gevel moest ook het interieur het nieuwe Leidse zelfbewustzijn uitdragen. Beroemde kunstenaars, onder wie de schilders Jan Lievens en Ferdinand Bol, kregen opdrachten voor schouwpartijen, schilderstukken, glas-in-loodvensters en wandtapijten.
Brand
Dit alles ging verloren in de verwoestende brand op 12 februari 1929. De oude gevel kon worden hersteld. Daarachter verrees vanaf echter een geheel nieuw stadhuis naar ontwerp van de Haarlemse architect C.J. Blaauw. Na zijn dood in 1947 zette collega H.T. Zwiers zijn werk voort die ook veel aandacht besteedde aan het interieur. Zo kent de hele bestuursverdieping een afwerking in marmer, waarbij de platen ‘a livre ouvert’ zijn gelegd. Daarbij worden twee of drie platen marmer zo uit een blok gezaagd, dat de tekening ervan steeds twee aan twee spiegelbeeldig is. Ook het meubilair van de raadzaal, de kamer van het College van B en W en de burgemeesterskamer is nog geheel aanwezig en recent gerestaureerd.
17. Gemeenlandshuis (Rijnlandshuis)

Locatie: | Breestraat 59 |
Datering: | 1597-1600 |
Architect: | Voorgevel J. van Bauchum en Jan Dircxsz., uitgevoerd door P.A. Clocq. |
Status: | Rijksmonument |
In het Gemeenlandshuis zetelde ruim vier eeuwen (1578-1999) het Hoogheemraadschap van Rijnland. In het waterrijke Rijnland droeg het hoogheemraadschap zorg voor de waterkering en de waterlozing. Deze taken werden geleidelijk uitgebreid met de controle op een juiste waterstand, scherper toezicht op de kaden langs de boezemwateren en de bescherming van de waterkwaliteit. Het bestuur bestond uit een dijkgraaf, zeven hoogheemraden en de hoofdingelanden, de vertegenwoordigers van de grondeigenaren. Zij stelden wetten op en spraken recht in waterstaatszaken.
IJzeren kantoor
In 1578, vier jaar na het ontzet van Leiden, kocht het bestuur een middeleeuws pand aan de Breestraat. Het pand diende als vergaderruimte en logeergelegenheid voor de hoogheemraden en als woonhuis voor de dijkgraaf, op dat moment Jonkheer Pieter van der Does. Na aankoop werd meteen een veilige bewaarplaats voor het archief gebouwd, het zogenaamde ‘ijzeren kantoor’. Van 1597 tot circa 1600 vond een ingrijpende verbouwing plaats. Architect Lieven de Key, ook betrokken bij de bouw van het stadhuis, ontwierp een rijk geornamenteerde gevel in Hollandse renaissancestijl. Het hoogheemraadschap koos echter het goedkopere ontwerp van de Leidse stadstimmerlieden Jacob van Banchem en Jan Dircxsz., dat wel was gebaseerd op het ontwerp van De Key. Bij de hertimmering bleef de onregelmatige opzet van het middeleeuwse huis grotendeels bewaard. Dit verklaard de asymmetrische voorgevel, met links drie en rechts vier raampartijen.
Imponeren
In de 17de eeuw kwam er regelmatig geld beschikbaar voor verfraaiing. Het huis en de inrichting moesten bezoekers imponeren om het belang van het hoogheemraadschap en zijn bestuurders te onderstrepen. Binnen voert een majestueuze eikenhouten trap, een ontwerp van Pieter Post, naar de grote zaal, een ruimte met een prachtig beschilderd tongewelf en goudleerbehang met het wapen van Rijnland op de wanden. Dit was eeuwenlang de plek waar de rechtszittingen werden gehouden. Tussen 1660 en 1670 werd de zaal verbouwd naar een ontwerp van Pieter Post. In 1878 vond een restauratie van deze ruimte plaats onder leiding van de befaamde architect P.J.H. Cuypers.
18. Heilige Geestweeshuis

Locatie: | Hooglandse Kerkgracht 15 |
Datering: | 1604-1607: verbouwing oudere panden tot weeshuis, met nieuwbouw poort. 1774: uitbreiding met nieuwe vleugel met poort aan de Oude Rijn en toegangspartij op binnenplaats. |
Architect: | - |
Status: | Rijksmonument |
Het complex van het voormalige weeshuis kent een lange geschiedenis van sociale zorg. Al in 1403 stond aan de Hooglandse Kerkgracht het Onze-Lieve-Vrouwegasthuis. In 1583 kreeg het gebouw een nieuwe bestemming als weeshuis, waarna er tot 1961 vele wezen onderdak hebben gevonden. Het weeshuis was voortgekomen uit het college van Heilige Geestmeesters, in de Middeleeuwen als instelling voor armenzorg verbonden aan de parochie van de Pieterskerk. Een van de taken was het onderbrengen van wezen en buitenechtelijke kinderen bij zogenaamde 'houmoeders'.
Kootje en Kaatje
Om het groeiende aantal wezen te kunnen herbergen werd tussen 1604 en 1607 aan de noordzijde van de binnenplaats een meisjesvleugel toegevoegd; de jongens kregen er aan de zuidzijde een vleugel bij. De renaissancegevel aan de Hooglandse kerkgracht werd in dezelfde periode opgetrokken, evenals het toegangspoortje op nummer 17. Aan weerszijden van het fronton zijn twee weeskinderen afgebeeld, in de volksmond Kootje en Kaatje genoemd. Tussen hen in bevindt zich de Barmhartigheid in de gedaante van een vrouw. Daaronder staat de tekst: ‘God is de weesen helper’. Boven de ingang kijkt een aantal kinderen naar een duif, symbool van de Heilige Geest en verwijzing naar de naam van het weeshuis.
Regentenkamer
In 1774 besloten de regenten tot nieuwbouw van de westvleugel. Hun wapens zijn nog steeds te zien boven de ingang. In deze vleugel bevindt zich de regentenkamer. Aan de wanden hangen verschillende regentenportretten. Het stucwerk laat in de vorm van personificaties van Liefde en Milddadigheid zien uit welke overwegingen de regenten hun werk dienden te doen.
Kritiek
Na kritiek op de leefomstandigheden in het Leidse weeshuis werd het complex in 1882 aangepast aan de veranderde inzichten op het gebied van huisvesting, hygiëne en de opvoeding van kinderen. Waarschijnlijk zijn toen de grote stalen ramen, zichtbaar vanaf de binnenplaats, geplaatst die volop licht toelieten in de slaapzalen. Na het vertrek van het weeshuis in 1961 is het complex ongeveer 35 jaar Rijksmuseum voor Geologie en Mineralogie geweest. Per maart 2010 biedt het complex onder andere onderdak aan het Archeologisch Centrum van de Gemeente Leiden.
19. Stadstimmerwerf

Locatie: | Kort Galgewater 21 |
Datering: | 1612 |
Architect: | Lieven de Key of Hendrick Cornelisz. van Bilderbeek |
Status: | Rijksmonument |
Aan het eind van de 16de eeuw groeide Leiden sterk en nam het stadsbestuur de zorg voor bruggen, walmuren, straten en de stadsreiniging op zich. De organisatie van deze openbare werken was in handen van de stadsmeester-timmerman, de stadsmeester-metselaar en de stadsmeester-steenhouwer. Het waren particuliere aannemers die in hoofdzaak werk voor de stad verrichten. De stadstimmerman was ook de stadsarchitect van Leiden. Vanuit de stadstimmerwerf werden bijvoorbeeld de stadsuitbreidingen van 1644 en 1659 gepland, maar ook de Marekerk en de Lakenhal ontworpen.
Galgewater
Toen de woningnood en de overlast van industrieën te groot werden, besloot het stadsbestuur in 1611 tot uitbreiding van de stad aan de noordkant. In ‘de nieuwe stad’ werd in 1612 aan het Galgewater begonnen met de bouw van een werk- en opslagplaats en een woonhuis voor de toenmalige stadstimmerman Jan Ottensz. van Seyst. Het woonhuis kreeg een hoge trapgevel in renaissancestijl, opgetrokken uit rode baksteen, natuurstenen ‘speklagen’ en kruiskozijnen met rood-witte luiken. Bovenop de gevel werd een leeuw met het Leidse stadswapen geplaatst.
Twee jaar later werden de stadssteenhouwers-winkel (= werkplaats) en het woonhuis van de stadssteenhouwer Willem Claesz. van Es aan het complex toegevoegd. Dit gedeelte, waar ook een woonhuis voor de stadsmetselaar werd ingericht, bevond zich aan de kant van de 1e Binnenvestgracht. In 1824 moest deze vleugel echter wijken voor de bouw van de Morspoortkazerne.
Graanschuur
De stadstimmerwerf lag ideaal in de uitbreidingswijk omdat omwonenden geen hinder hadden van het lawaai. En men had er alle ruimte. Zelfs zoveel dat achter op de werf in 1651 een hoge opslagplaats voor door de stad aangekocht graan werd gebouwd, een zogenaamde korenspijker (graanschuur). Het graan werd tegen vaste prijzen aan bakkers verkocht, die er tegen gecontroleerde lage prijzen brood voor de arme Leidenaren mee maakten.
Tot 1986 heeft de Stadstimmerwerf zijn oorspronkelijke functie gehouden als werkplaats van de dienst Gemeentewerken. In de jaren 1989-1991 vond restauratie plaats in opdracht van de nieuwe eigenaar, de Stichting tot Exploitatie van Bejaardenzorg Leiden e.o.. De grote werkruimten en zolders werden hierbij verdeeld in 33 wooneenheden voor ouderen.
20. Lakenhal

Locatie: | Oude Singel 28-32 |
Datering: | 1639-1640 |
Architect: | Arent van ‘s Gravensande |
Status: | Rijksmonument |
Hoewel de Leidse lakennijverheid teruggaat tot de 14de eeuw, duurde het tot 1640 voordat de stad een Laeckenhalle kreeg. Het ontwerp werd gemaakt door de stadsarchitect Arent van ’s-Gravensande. Tot 1823 speelde het gebouw een centrale rol in de lakennijverheid. De Lakenhal was de zetel van het branchebestuur van de lakennijverheid. Zowel de staalmeesters als de zogeheten ‘gouverneurs’, de bestuursleden van de organisatie hadden hier een eigen vergaderkamer. De lakenhandelaren leverden de balen stof af op het voorplein, waar de staalmeesters ze keurden. In de grote gildezaal, de Grote Pers, kregen de balen een waarmerk in de vorm van een loden zegel. Pas daarna was het laken geschikt bevonden voor de handel. Leids laken vond zijn weg over de hele wereld. Er zijn Leidse lakenloden gevonden in Indonesië, Zuid-Afrika en Amerika.
Volmolen
Oorspronkelijk bestond de lakenhal alleen uit een middengedeelte, een zogenoemd ‘corps de logis’ met twee vleugels aan de voorzijden. Ook aan de achterzijde had het gebouw twee vleugels. De vleugels aan de voorzijde hadden op de begane grond een open galerij om het laken ook bij regenachtig weer bij daglicht te kunnen keuren.
Op de gevel van De Lakenhal zijn talrijke versieringen aangebracht die herinneren aan de lakennijverheid. De vijf reliëfs laten verschillende fasen van de wolverwerking zien. Boven de toegangspoort staat een volmolen. De volmolen werd gebruikt bij het vollen (laten krimpen en vervilten) van de stof. De rollen laken en balen wol verwijzen ook naar de lakenindustrie.
Stedelijk Museum
De lakennering liep na 1800 af om plaats te maken voor industriële textielproductie. Om deze reden verloor de Lakenhal in 1823 in zijn oorspronkelijke functie. Na 1823 deed het gebouw onder meer dienst als cholera-ziekenhuis en vergaderruimte. Vanaf 1869 werd het gebouw ingericht als stedelijk museum. D.E.C. Knuttel ontwierp een nieuwe grote zaal achter het 17de eeuwse hoofdgebouw. Van 1919 tot 1922 volgde de aanbouw van de Papenvleugel langs de Lange Scheistraat, ontworpen door W.A. Lensvelt. In 1991 werd het voorplein overdekt.
Tegenwoordig brengt het Stedelijk Museum De Lakenhal de geschiedenis van Leiden in beeld. De collectie schilderkunst omvat onder andere het beroemde drieluik met Het Laatste Oordeel van Lucas van Leyden (1527) en vroege werken van de Leidse schilder Rembrandt van Rijn.
21a. Van Brouchovenhof

Locatie: | Papengracht 16 |
Datering: | 1639-1641 |
Architect: | Arent van ‘s Gravensande |
Status: | Rijksmonument |
Het Brouchovenhofje werd in 1631 gesticht door Jacob van Brouchoven, op verzoek van zijn zuster Anna van Baersdorp. De initialen van de stichters staan nog altijd boven de ingang. Het ontwerp werd gemaakt door stadsarchitect Arent van ’s-Gravensande. Hij maakte een harmonieuze gevel met een uitbundig gedecoreerd middendeel en lagere, sobere zijvleugels.
Nalatenschap
Door een hofje te stichten, voorkwamen kinderloze rijken dat hun kapitaal versnipperd raakte. Bovendien kreeg de nalatenschap een bestemming waar de naam van de stichter eeuwenlang aan verbonden werd. Dit is Jacob goed gelukt. In Leiden is hij beter bekend als de stichter van het Van Brouchovenhof dan als de steile, calvinistische burgemeester die hij ook is geweest. Nadat in 1618 in Leiden de contraremonstranten aan de macht waren gekomen, gold hij als een onbarmhartig vervolger van de remonstranten. Hij was ook een van de rechters die landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt ter dood veroordeelden.
Voorrang
Het duurde tot 1640 voor het hofje was voltooid. Het bestond uit zestien huisjes bestemd voor gereformeerde ouderen. Familieleden van de stichter hadden hierbij voorrang hadden. De huisje waren oorspronkelijk één bouwlaag hoog; aan het einde van de 18de eeuw werd een tweede bouwlaag toegevoegd.
Regentenkamer
Boven de poort is de regentenkamer, waarin de portretten kwamen te hangen van Van Brouchoven, zijn vrouw en zijn zuster Anna van Baersdorp. In 1892 verhuisden die veiligheidshalve naar de Lakenhal, nu hangen er kopieën. Het Van Brouchovenhofje is het eerste hofje waarin de regentenkamer op de verdieping en de toegangspoort aan de straat zijn geïntegreerd tot een representatief geheel. Deze stijl zou navolging krijgen in de hele Republiek der Verenigde Nederlanden.
Huurverhoging
Toen Jacob in 1642 overleed, kwam het bestuur van het hofje in handen van het stadsbestuur van Leiden. De huren werden bijzonder laag gehouden, op fl 5 per week, maar daardoor was er geen geld beschikbaar voor goed onderhoud. In de jaren zeventig kregen de hofjes nieuwe aandacht en werden plannen gemaakt voor renovatie. Het beheer van het Brouchovenhof en enige andere hofjes ging toen over op de Stichting tot Exploitatie van Bejaardencentra in Leiden (SEB). De SEB zorgde ervoor dat het hofje in 1984 volledig werd gerenoveerd; dat leidde tevens tot huurverhogingen. Toen bleek dat de ouderen weinig belangstelling hadden om in het hofje te wonen, is het opengesteld voor huisvesting van alle leeftijden.
21b. Eva van Hoogeveenhof

Locatie: | Doelensteeg 7 |
Datering: | 1653-1654 |
Architect: | Arent van ‘s Gravensande |
Status: | Rijksmonument |
In haar testament bepaalde Eva van Hoogeveen dat met haar nalatenschap een hofje gebouwd moest worden voor kuise maagden en eerbare weduwen. Vrouwen met wie ze zich klaarblijkelijk identificeerde; de tekst op de toegangspoort omschrijft haar als "zeer kuise en lofwaardige maagd". In 1653 en 1654 werden de huisjes gebouwd naar ontwerp van Arent van ’s Gravesande. Het poortgebouw aan de Doelengracht werd in 1655 neergezet. Na enkele jaren voldeed deze kleine poort blijkbaar niet meer en in 1659 werd de huidige toegangspoort aan de Doelensteeg gebouwd. Boven deze poort is het familiewapen van Eva van Hoogeveen en dat van haar moeder afgebeeld. Het schaap uit het familiewapen komt terug als bekroning op de hardstenen pomp uit 1739. In 1984 werd de binnentuin opnieuw aangelegd volgens oude voorbeelden.
Het hof bezat oorspronkelijk 12 woningen. Op dit moment bieden de huisjes en de tot woning omgebouwde regentenkamer onderdak aan zowel ouderen als jongeren.
21c. Pieter Loridanshof

Locatie: | Oude Varkenmarkt 1 |
Datering: | 1656-1657 |
Architect: | Pieter Jansz. van Noort |
Status: | Rijksmonument |
Het Pieter Loridanshofje werd gesticht in 1655 door de Waalse lakenwever Pieter Loridans. In 1657 was het hofje klaar. De voorgevel is gebouwd in de strakke stijl van het Hollands classicisme. De sobere, bakstenen muren geven het hofje een strenge uitstraling. De blinde, dichtgemetselde vensters aan de buitenmuren zijn nooit open geweest. Ze horen bij het ontwerp en waren bedoeld om de muren een niet al te saai uiterlijk te geven. Alleen de midden partij van de gevel is gedecoreerd met een zandstenen poortje, met Ionische pilasters en het fronton op de eerste verdieping. Opvallend is de rondgemetselde schoorsteen met windvaan. Boven de toegangspoort bevond zich de regenkamer. Het hofje bestaat verder uit twaalf eenvoudige huisjes rond een binnenplaats.
21d. Tevelinghof

Locatie: | 4e Binnenvestgracht 7 |
Datering: | 1666-1667 |
Architect: | Willem van der Helm |
Status: | Rijksmonument |
Het Tevelinghofje dateert uit 1666 en werd gesticht door de gebroeders Charles en Jacob Tevel. Hun voorouders waren aan het eind van de 16de eeuw vanwege hun geloof uit de Vlaamse stad Yperen gevlucht. Charles Teveling was koopman en vrijgezel. Tijdens de pestepidemie van 1655 liet hij een testament opmaken. Daarin bepaalde hij dat als zijn broer Jacob vóór hem zou overlijden zonder kinderen na te laten uit een tweede huwelijk – uit eerste nog durende huwelijk had Jacob één gehandicapte zoon - er een hofje met twaalf huisjes gesticht zou worden. Het moest bewoond worden door “eerlycke ende nugtere egte luiden, zonder kinderen zijnde ... boven de veertig jaren oud, ende professie van de Gereformeerde Religie doende…”.
Eerste steen
Jacob overleefde zijn broer en tot een tweede huwelijk kwam het niet. Het hofje hoefde dus niet meer gebouwd te worden. Desalniettemin stapten Jacob en zijn vrouw in 1661 naar de notaris om alsnog het hofje te stichten. Aan de oorspronkelijke twaalf huisjes voegden zij bovendien nog acht huisjes toe. Ook bepaalde Jacob dat zijn “conterfeytsel tot aller tyden” in het hofje zou moeten hangen. Vijf jaar later legde zijn zoon de eerste steen. Het ontwerp kwam van stadsarchitect Willem van der Helm; zijn opvolger Anthony Breedvelt maakte de bouw af.
Ruitvormig
Het hofje staat op een ruitvormig kavel in de stadsuitbreiding van 1659. Van der Helm heeft optimaal gebruik gemaakt van de ruimte: alles in het hofje is ruitvormig. Hij liet zelfs ruitvormige plavuizen maken voor de hal van het poortgebouw. De bijzondere vorm dwong en dwingt bewondering af: “Wel scheef en schuin gemaakt, doch echter door verstand, zeer net in den haak, met twintig huizen in ’t vierkant”, werd bij het honderdjarig bestaan van het hofje gedicht.
Bier, brood en turf
Het hofje was één van de rijkste hofjes van Leiden. De bewoners kregen preuven in de vorm van bier, brood en turf, 50 gulden per jaar voor een ‘vrolijke maaltijd, de regenten ontvingen 100 gulden per jaar evenals de portier.
De regentenkamer ademt nog de sfeer zoals die na de renovatie in 1783 geweest moet zijn. Een waar kunstwerk is de schouw die in 1783 is aangebracht. Daarop zijn van links naar rechts en van rechts naar links de namen van de stichters te lezen in fraaie gekalligrafeerde letters. Bijzonder is het gesjabloneerde behang uit dezelfde tijd. Misschien het mooist zijn de portretten van de stichters en hun familieleden, precies zoals Jacob het wilde.
21e. Hof Meermansburg

Locatie: | Oude Vest 159 |
Datering: | 1681 |
Architect: | Jacob Roman |
Status: | Rijksmonument |
Het Meermansburghof aan de Oude Vest is het grootste hofje van Leiden. Het werd gesticht in 1681. De naam is een samentrekking van de achternamen van de stichters, bewindhebber van de Verenigde Oost-Indische Compagnie Maarten Meerman en zijn vrouw Helena Verburg. Het welgestelde echtpaar stichtte nog bij leven dit complex, bedoeld voor huisvesting van hulpbehoevende maar eerzame weduwen en ongetrouwde vrouwen ouder dan 40 jaar. Het huis direct links van het poortgebouw, werd bestemd voor minvermogende familieleden van de stichters. Het is het enige voorbeeld van een zogenaamd 'familiehuis' in een Leids hofje.
Nazareth
Op de plaats van het hofje stond in de middeleeuwen het klooster Nazareth. Na de reformatie werden rond 1600 op het terrein in hoog tempo 63 huisjes gebouwd, vooral bedoeld voor de enorme stroom Belgische en Franse immigranten. De woninkjes bleken verre van duurzaam: al in 1680 waren ze zo vervallen dat Maarten Meerman toestemming kreeg ze te slopen en hier zijn hof te bouwen.
Hofarchitect
De grote rijkdom van de stichters maakte het mogelijk om de opdracht voor het ontwerp van het poortgebouw te geven aan niemand minder dan Jacob Roman, hofarchitect van stadhouder Willem III en in 1681 aangetrokken als stadsarchitect. Het ontwerp voor de dertig woninkjes in het hof was al eerder gemaakt door de voorganger van Roman, stadstimmerman Anthony van Breetvelt. Bij diens dood in 1681 waren elf huisjes voltooid. De rest van de huisje werden daarna door Roman gebouwd.
Regentenkamer
In de regentenkamer hangen nog altijd de schilderijen van de stichters en hun jongste dochter. Deze moesten volgens het testament van Meerman en Verburg eeuwig in de kamer blijven hangen. Latere generaties regenten hebben verschillende, wat in de vergetelheid geraakte familieleden ernaast gehangen zodat er nu een indrukwekkende collectie portretten uit de 17de, 18de en 19de eeuw te zien is.
22. Marekerk

Locatie: | Lange Mare 48 |
Datering: | 1639-1649 |
Architect: | Arent van ‘s Gravensande |
Status: | Rijksmonument |
In 1638 nam het Leidse stadbestuur het besluit een nieuwe kerk te bouwen voor de protestantse eredienst. Tot dan toe gebruikten de protestanten in Leiden de oude middeleeuwse kerken, maar de stadsuitbreiding aan de noordzijde van de stad maakte een nieuwe kerk in die buurt gewenst. Stadsarchitect Arent van ’s-Gravesande kreeg in eerste instantie opdracht eenzelfde kerk te ontwerpen als hij had gedaan in Maassluis. Op de kaart van Blaeu uit 1645 is te zien dat men dacht aan een kruisvormige kerk met vier korte armen en in het midden een houten klokkentoren. Van ‘s-Gravensande wilde echter een achtzijdige koepelkerk bouwen. Om het stadsbestuur te overtuigen maakte hij een gedetailleerde maquette van de kapconstructie. De maquette is nog bewaard in het Stedelijk Museum De Lakenhal.
Koepelkerk
Onder de indruk van het fraaie ontwerp, ging het stadsbestuur overstag. Het ontwerp van de Marekerk is van grote invloed geweest op de protestante kerkbouw in heel Europa. Met dit gebouw werd de koepelkerk niet meer als een katholieke beeldvorm beschouwd, maar was dit nu ook voor de protestanten een geaccepteerd bouwtype.
Van ’s-Gravensande liet zijn leermeester Jacob van Campen, architect van onder ander het Stadhuis op de Dam, nog enkele verbeteringen in het ontwerp aanbrengen. Zo adviseerde deze om alle ramen uit de omgang te vervangen door dichte nissen. Het licht zou zo alleen vanuit de koepel naar beneden schijnen en zo het dramatische en verheven effect van de architectuur versterken.
Proefpreken
Van 's-Gravesande ontwierp ook de banken en de preekstoel (1649). Aan de hand van een aantal proefpreken werd de beste opstelling hiervan in akoestisch opzicht bepaald. Afgezien van de plaatsing van het orgel in 1733 (afkomstig uit de Pieterskerk) is de kerk sinds de bouw grotendeels ongewijzigd gebleven.
Kunstgrepen
De Marekerk is één van de fraaiste kerkgebouwen in de bouwstijl van het Hollands classicisme. Om deze afgewogen architectuur mogelijk te maken waren heel wat kunstgrepen nodig. De kerk heeft een indrukwekkende constructie, die door de interieurafwerking bewust aan het oog onttrokken is. Gesuggereerd wordt dat de bovenbouw gedragen wordt door het zware classicistische lijstwerk boven de zuilen. In werkelijkheid vormen de lijsten slechts een decorwand, waarachter stenen spitsbogen schuilgaan. Zo werd een gotisch middel gebruikt om een classicistisch effect te bereiken.
Tempel van Salomo
Een opvallend onderdeel van de Marekerk vormen de grote gebogen steunberen tussen de hoge vensters onder de koepel. In 17de-eeuwse ogen was dit een duidelijke verwijzing naar de in de bijbel beschreven tempel van Salomo in Jeruzalem. Met onderzoek had men zich een beeld gevormd hoe dat gebouw eruit moest hebben gezien. De gebogen steunberen waren in alle 'reconstructies' van de tempel een typerend onderdeel. De calvinisten in de Republiek zagen hun kerken als de nieuwe tempels waar het Oudtestamentische verbond tussen God en de mensen opnieuw werd bevestigd.
Schillen
De koepel zelf bestaat uit een binnen- en een buitenschil. In de ruimte tussen beide schillen – er is 5 meter tussenruimte – bevindt zich de eigenlijke constructie van de koepel. Daarin is een enorme hoeveelheid eikenhout verwerkt, dat de koepel bijeen houdt. De toren die erop rust weegt maar liefst 120.000 kilo. Na de Tweede Wereldoorlog werd de koepel door het aanbrengen van een betonring behoed tegen uitzakken, omdat de ondersteunende constructie was gaan rotten. De koepel was in korte tijd 25 centimeter platter geworden en dreigde in te storten.
Faam
Op de koepel straalt een gouden pijnappel, symbool van de eeuwigheid, als basis voor de Leidse sleutels. Dit alles wordt bekroond door een engel met bazuin, de Faam. Zo verkondigt de Marekerk naar alle windrichtingen het protestantse geloof en de roem van de stad Leiden.
23. Bibliotheca Thysiana

Locatie: | Rapenburg 25 |
Datering: | 1654 |
Architect: | Arent van ‘s Gravensande |
Status: | Rijksmonument |
De Bibliotheca Thysiana werd in 1653 bij testament gesticht door Joannes Thysius (1622-1653). Joannes was de zoon van een rijke Amsterdamse koopman. Na de dood van zijn ouders kwam hij op twaalfjarige leeftijd naar Leiden waar hij onderdak vond bij zijn oom, de hoogleraar Constantin l’Empereur. Thysius bezocht de Latijnse school en daarna de universiteit. Zoals veel jongemannen uit de hogere standen, maakte hij een zogenaamde ‘Grand Tour’ van anderhalf jaar door Engeland en Frankrijk. Na zijn terugkeer promoveerde hij tot doctor in de rechten en was hij klaar voor een maatschappelijke carrière. Daar is het echter nooit van gekomen. In 1653 stierf hij, slechts 31 jaar oud.
Testament
In zijn testament had Thysius bepaald dat zijn bibliotheek na zijn dood moest worden bestemd ‘tot publycque dienst der studie’. Waarschijnlijk had hij daarbij vooral gebruik door studenten op het oog. Behalve dat hij zijn boeken naliet, reserveerde hij een deel van zijn nalatenschap voor de bouw van een bibliotheekbehuizing vlak bij het toenmalige Waals College aan de Groenhazengracht. Hier genoten onbemiddelde theologiestudenten van Zuid-Nederlandse en Franse komaf kost en inwoning.
Uniek
De bouw van de bibliotheek in de stijl van het Hollands classicisme was in handen van de Leidse stadsarchitect Arent van ’s-Gravesande, ontwerper van onder andere de Lakenhal en de Marekerk. De totale kosten bedroegen het voor die tijd nogal aanzienlijke bedrag van 14.500 gulden. Het resultaat is om meer dan één reden uniek te noemen. De Bibliotheca Thysiana is het enige bewaard gebleven voorbeeld van een specifiek als bibliotheek bestemd gebouw uit de 17de-eeuwse Nederlanden. Uitzonderlijk is verder dat hier een complete 17de-eeuwse particuliere bibliotheek is bewaard, die een goede indruk geeft van het boekenbezit van een geleerde boekenliefhebber uit die tijd. Daarnaast bevat de bibliotheek vele zeldzame publicaties uit de 15de, 16de en 17de eeuw.
Na de laatste restauratie is de bibliotheek grotendeels hersteld in de 17de-eeuwse staat. Tegenwoordig zijn de boeken van de Bibliotheca Thysiana opgenomen in de catalogus van de Leidse Universiteitsbibliotheek, waar zij ook kunnen worden ingezien.
24. Tuchthuis (Gravensteen)

Locatie: | Pieterskerkhof 6 |
Datering: | Centrale toren, ca. 1200. Tuchthuis: 1655-56. Vierschaar en schepenbank: 1671-1672. |
Architect: | Tuchthuis: Arent van ‘s-Gravensande. Vierschaar en schepenbank: Willem van der Helm. Beeldhouwwerk van Pieter Xavery. |
Status: | Rijksmonument |
De geschiedenis van het Gravensteen gaat terug tot in de 13de eeuw. Het oudste deel van het complex is het centraal gelegen, vierkante torenachtige gebouw. Het werd rond 1200 gebouwd door de graaf van Holland, die zelf regelmatig in het oostelijker gelegen woonhuis verbleef (inmiddels verdwenen). Het torenachtige gebouw bezat in eerste instantie één bouwlaag en een kelder met in het gewelf als enige toegang een gat. Waarschijnlijk diende deze kelder als gevangenis. Als een van de weinige stenen gebouwen in de verre omgeving symboliseerde het geheel de militaire macht van de graaf.
Tuchthuis
In 1463 schonk graaf Filips de Goede het gebouw aan de stad Leiden, waarna het de functie van stedelijke gevangenis en gevangenis voor Rijnland kreeg. De toren werd iets verhoogd en er werd een zeshoekige traptoren toegevoegd. De terechtstellingen van zware misdadigers werd vanaf dat moment voltrokken op het Groene Zoodje, een pleintje aan de noordzijde van het Gravensteen, begroeid met gras.
In 1556 werd aan de westzijde een vleugel bijgebouwd met vier cellen. Deze zijn nog steeds aanwezig. Bijzonder in de cellen zijn de muurschilderingen die de gevangenen tot inkeer moesten brengen.
In 1655-56 werd het Gravensteen opnieuw uitgebreid. De stadsarchitect Arent van ’s-Gravensande bouwde aan de oostkant van het gebouw twee nieuwe gevangenisvleugels rond een langwerpig binnenplein. Aan de ene zijde verrees een Rasphuis voor mannen, aan de andere zijde een Spinhuis voor vrouwen. Gevangenen brachten hier niet langer hun tijd ledig door, maar werden tewerkgesteld. Een nieuwe gevel aan het Pieterskerkhof onttrok voortaan de oude torenachtige kern aan het gezicht.
Vierschaar en schepenkamer
Tot slot werd in 1671 aan de noordzijde een nieuwe Vierschaar en Schepenkamer gebouwd. Stadsarchitect Willem van der Helm leverde het ontwerp. De beeldengroep in het fronton is van de hand van de Antwerpse beeldhouwer Pieter Xavery. Afgebeeld zijn het wapen van Leiden met links ervan Vrouwe Justitia en rechts Prudentia, de Voorzichtigheid. Beide zijn van toepassing op de rechtspraak die in deze vleugel plaatsvond.
De laatste doodstraf werd in 1856 bij het Gravensteen voltrokken. Na WO II diende het complex lange tijd als onderkomen voor de juridische faculteit van de Universiteit Leiden (afdeling rechtsgeschiedenis). Sinds 2001 is de Leiden University School of Management in het gebouw gevestigd
25. Waag en Boterhal

Locatie: | Aalmarkt 21 |
Datering: | 1657-1659 |
Architect: | Pieter Post. Beeldhouwwerk door Rombout Verhulst |
Status: | Rijksmonument |
De Leidse Waag was de plek waar goederen gewogen en gecontroleerd werden. Een waaggebouw was een belangrijk openbaar gebouw voor een stad als Leiden. De stad had waagrecht. Dit betekende dat handelswaar naar de plaatselijke gewichtseenheid gewogen werd en dat de stad daarover accijnzen kon heffen. Kooplieden die hun goederen lieten wegen kregen een waagbriefje. Deze briefjes boden de afnemers de garantie dat het gewicht van de koopwaar klopte.
Hijskraan
Veel van die goederen, zoals graan, bier en wijn werden aangevoerd over water, vanaf het platteland en andere steden. Voor de Waag stond een hijskraan die de aangevoerde goederen kon overslaan. Voor het wegen en verdelen van de goederen hanteerde men maten die met de komst van het metrieke stelsel in onbruik zijn geraakt, zoals schepel, aggele en pint. Deze maten konden verschillen per handelswaar en per stad of streek. Zo was een Leidse aggele graan (33,6 liter) aanzienlijk meer dan een Leidse aggele kalk (25 liter).
Pieter Post
Oorspronkelijk stonden Waag en kraan bij de Vismarkt, achter het Middeleeuwse stadhuis. Eind 15de eeuw werd zij verplaatst naar de huidige locatie. De Waag lag bij een kruispunt van (water)wegen: hier vloeiden Oude Nieuwe Rijn samen met de rivier de Mare. Het van oorsprong houten gebouw werd in 1657 vervangen door een twee verdiepingen tellend stenen gebouw, ontworpen door de bekende architect Pieter Post in Hollands classicistische stijl. Post ontwierp onder meer Huis ten Bosch en het Mauritshuis in Den Haag; zijn stadswaag in Gouda vertoont grote gelijkenis met de Leidse Waag.
Weegschalen
De Leidse Waag kreeg drie balansen, één grote aan de zijde van de voorgevel en twee kleinere aan de zijgevels. De balansen werden zo gehangen, dat de weegschalen door grote openslaande deuren naar buiten geschoven konden worden. Zo konden de te wegen goederen buiten blijven onder de luifels. Binnen konden de mannen die de gewichten op de balans plaatsen hun werk doen. Het weegbedrijf is afgebeeld door de beeldhouwer Rombout Verhulst in een reliëfvoorstelling in de voorgevel. In een tweede reliëf in het timpaan is door de beeldhouwer het dichten van fusten en pakken verbeeld.
Chirurgijnsgilde
De zaal op de tweede verdieping was lang in gebruik als vergaderkamer voor het Chirurgijnsgilde. Op het schoorsteenstuk boven de schouw is een vrouwfiguur afgebeeld. Het is een variant op Medicina, een allegorie op de Chirurgie.
Boterhal
Achter de Waag werd door Pieter Post ook een stenen Boterhal ontworpen, die via een overdekte doorgang in verbinding stond met de Waag. Boter werd in houten tonnen van het platteland aangevoerd en hier gecontroleerd en verhandeld. De Boterhal was oorspronkelijk een open marktruimte, omsloten door een galerij. Al snel werd besloten de middenruimte met kruisgewelven te overdekken om de boter én kooplui te beschermen tegen weersinvloeden. In de Mandemakerssteeg bevindt zich nog een poortje met een gebeeldhouwde gevelsteen van Rombout Verhulst waar het bedrijf in de boterhal is afgebeeld.
Meer informatie over de geschiedenis van de Waag is te vinden op de website.
26. Pesthuis

Locatie: | Pesthuislaan 7 |
Datering: | 1659-1662 |
Architect: | H.C. van Duyvenvlucht. Beeldhouwwerk van Rombout Verhulst |
Status: | Rijksmonument |
In 1635 werd Leiden geteisterd door een pestepidemie. Na afloop besloot men tot de bouw van een houten nood- pesthuis buiten de stadspoorten, bestemd voor de verpleging van minvermogende pestlijders. Aan de oostzijde van het gebouw kwam een stenen woonhuis voor de binnenvader en –moeder, die de zorg over het pesthuis hadden. Na de volgende epidemie van 1655 werd het houten pesthuis vervangen door een stenen gebouw.
Rombout Verhulst
Het vierkante pesthuis was verdeeld in een mannen- en een vrouwenvleugel. Beide vleugels werden van elkaar gescheiden door een gracht op de binnenplaats. De beeldhouwer Rombout Verhulst maakte het reliëf in de zandstenen toegangspoort. Het stelt de pest voor in de gedaante van een furie met een wolf. In het fries boven de deur werden de wapens van de vijf regenten van het Pesthuis aangebracht.
Naturalis
Het pesthuis heeft uiteindelijk nooit als pesthuis gefunctioneerd. Vanaf het midden van de 17de eeuw kwamen pestepidemieën nauwelijks meer voor in Leiden. Het heeft in de loop der tijd uiteenlopende functies gehad, zoals militaire gevangenis, Rijksopvoedingsinstituut voor jongens en Legermuseum (1941-1984). Het gebouw doet nu dienst als ontvangstruimte voor bezoekers van het Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis.
27. Zijlpoort

Locatie: | Haven 100 |
Datering: | 1667 |
Architect: | Willem van der Helm. Beeldhouwwerk van Rombout Verhulst |
Status: | Rijksmonument |
Het 17de-eeuwse Leiden werd letterlijk omsingeld door de stadswallen. Acht poorten gaven toegang tot de stad. Twee daarvan staan nog steeds: de Morspoort uit 1668 aan de noodwestzijde, en de Zijlpoort uit 1667 aan de noordoostkant van de oude stad. Beide zijn ontworpen door de toenmalige stadarchitect Willem van der Helm.
Triomfpoort
Poorten bepaalden de eerste indruk die een reiziger van de stad kreeg. De Zijlpoort kreeg dan ook een representatief uiterlijk dat deed denken aan de klassieke Romeinse triomfpoort. De Romeinen voorzagen deze triomfpoorten van decoraties die verwezen naar de overwinningen, de macht en het aanzien van de keizer. Het beeldhouwwerk van de Zijlpoort is ontworpen door de bekende beeldhouwer Rombout Verhulst en staat symbool voor de beschermende functie van stadspoorten en -wallen.
Mars en Medusa
Aan de singelzijde houden boven de doorgang twee leeuwen - symbool van kracht - het wapen van de stad vast. Ze worden geflankeerd door kanonslopen en een eigentijds en een Romeins harnas. In de sluitsteen van de poortdoorgang kijkt het hoofd van de Romeinse oorlogsgod Mars uit over het land. Zijn tegenhanger aan de stadszijde is Medusa, ook een figuur uit de klassieke mythologie. De slang van Medusa was een talisman om het onheil af te weren. Boven haar zijn schutterijattributen (vaandels, een trommel) en de wapenschilden van de regerende burgemeesters te zien. De door banden bijeen gehouden takkenbossen (fasces) zijn een klassiek symbool van bestuurlijke macht.
Parallellogram
De bouw van de Zijlpoort moet een behoorlijke opgave zijn geweest. Om aan te sluiten op de weg en de vestwal gaf Van der Helm het bouwwerk een parallellogram als plattegrond. Geen enkele hoek was 90 graden en voor de hoeken waren aangepaste bakstenen nodig. In de poortkamer is nog de oorspronkelijke eikenhouten kap te zien: ook deze is als parallellogram geconstrueerd. Pas tijdens de bouw werd besloten op de poort een torentje te plaatsen met uurwerk en een slagklok.
Bij de restauratie van de Zijlpoort is gekozen voor het opnieuw aanbrengen van een stukje aarden wal als verwijzing naar de situatie in de 17de eeuw, toen stadspoorten de enige onderbrekingen vormden van de wallen en bolwerken om de stad.
28. Morspoort

Locatie: | Morsstraat 64-66 |
Datering: | 1668-1669 |
Architect: | Willem van der Helm |
Status: | Rijksmonument |
Wie in de 17de en 18de eeuw Leiden naderde vanuit het noordwesten, maakte geen prettige entree. Buiten de Morspoort hingen de lichamen van terechtgestelde mannen en vrouwen aan de galg op het galgenveld. Niet voor niets heet de Rijn hier Galgewater.
Moeras
De Morspoort gaf toegang tot de stadswijk die rond 1611 tot stand was gekomen, oorspronkelijk een drassig, moerasachtig gebied met klei-afzettingen (‘morsch’ betekent moeras). De oude naam van de huidige Morsstraat, de Kleiweg, herinnerde nog aan dit vroegere landschap.
Aan die Kleiweg stond het geboortehuis van Willem van der Helm, architect van verschillende Leidse stadspoorten waaronder de Morspoort uit 1669. Deze poort moest de houten, bouwvallige voorganger uit 1640 vervangen.
Koepel
Acht ontwerptekeningen, een graaf- en heiwerkbestek en het metselwerkbestek geven een duidelijk beeld van de totstandkoming van de nieuwe Morspoort. De tekeningen laten zien dat Van der Helm verschillende mogelijkheden onderzocht voor een geschikte opbouw en kapconstructie. Zijn opdrachtgever, het Leidse stadsbestuur, koos uiteindelijk voor een achtkantige koepel. Van de acht geplande vensters in die koepel zijn er uiteindelijk vier gerealiseerd. Stadsmeestersteenhouwer Jan de Melander gaf leiding aan de uitvoering van het steenhouwerswerk: het stadswapen, het ‘kwabornament’, de kopjes boven de vensters, het jaartal en de bewerkte steentjes onder de kroonlijst. Grillige en olijke koppen, menselijke en dierlijke gestalten kijken op ons neer vanaf de consoles op de acht hoeken.
Ouderwets
De bouwstijl van de Morspoort was voor die tijd nogal ouderwets. Van der Helm greep terug naar de stijl van de Hollandse Renaissance, gekenmerkt door de afwisseling van natuur- en baksteen en veel beeldhouwwerk. De koepel was wel weer modern en paste - evenals de koepel van de Marekerk - in de eigentijdse Hollands-classicistische stijl. Mogelijk koos Van der Helm voor een ouderwets ontwerp omdat dat beter aansloot bij een paar andere markante gebouwen in deze wijk: de Stadstimmerwerf (1611) en de niet meer bestaande Rijnsburgerpoort uit 1632. Van der Helm ging bij zijn ontwerpen vaker uit van al bestaande gebouwen in de directe omgeving.
Poortwachters
Destijds stond de Morspoort in de omwalling van de stad. Aan de stadszijde liep een binnenvestgracht. In de poort zijn nog duidelijk de sleuven in het metselwerk te zien waardoor de valdeuren of -hekken naar beneden vielen. Aan beide zijden van de doorgang bevinden zich de ruimtes die bestemd waren voor de poortwachters.
29. Vierschaar en schepenbank (Gravensteen)

Locatie: | Pieterskerkhof 6 |
Datering: | Centrale toren, ca. 1200. Tuchthuis: 1655-56. Vierschaar en schepenbank: 1671-1672. |
Architect: | Tuchthuis: Arent van ‘s-Gravensande. Vierschaar en schepenbank: Willem van der Helm. Beeldhouwwerk van Pieter Xavery. |
Status: | Rijksmonument |
De geschiedenis van het Gravensteen gaat terug tot in de 13de eeuw. Het oudste deel van het complex is het centraal gelegen, vierkante torenachtige gebouw. Het werd rond 1200 gebouwd door de graaf van Holland, die zelf regelmatig in het oostelijker gelegen woonhuis verbleef (inmiddels verdwenen). Het torenachtige gebouw bezat in eerste instantie één bouwlaag en een kelder met in het gewelf als enige toegang een gat. Waarschijnlijk diende deze kelder als gevangenis. Als een van de weinige stenen gebouwen in de verre omgeving symboliseerde het geheel de militaire macht van de graaf.
Tuchthuis
In 1463 schonk graaf Filips de Goede het gebouw aan de stad Leiden, waarna het de functie van stedelijke gevangenis en gevangenis voor Rijnland kreeg. De toren werd met 2,5 meter verhoogd en er werd een zeshoekige traptoren toegevoegd. De terechtstellingen van zware misdadigers werd vanaf dat moment voltrokken op het Groene Zoodje, een pleintje aan de noordzijde van het Gravensteen, begroeid met gras.
In 1556 werd aan de westzijde een vleugel bijgebouwd met vier cellen. Deze zijn nog steeds aanwezig. Bijzonder in de cellen zijn de muurschilderingen die de gevangenen tot inkeer moesten brengen.
In 1655-56 werd het Gravensteen opnieuw uitgebreid. De stadsarchitect Arent van ’s-Gravensande bouwde aan de oostkant van het gebouw twee nieuwe gevangenisvleugels rond een langwerpig binnenplein. Aan de ene zijde verrees een Rasphuis voor mannen, aan de andere zijde een Spinhuis voor vrouwen. Gevangenen brachten hier niet langer hun tijd ledig door, maar werden tewerkgesteld. Een nieuwe gevel aan het Pieterskerkhof onttrok voortaan de oude torenachtige kern aan het gezicht.
Vierschaar en schepenkamer
Tot slot werd in 1671 aan de noordzijde een nieuwe Vierschaar en Schepenkamer gebouwd. Stadsarchitect Willem van der Helm leverde het ontwerp. De beeldengroep in het fronton is van de hand van de Antwerpse beeldhouwer Pieter Xavery. Afgebeeld zijn het wapen van Leiden met links ervan Vrouwe Justitia en rechts Prudentia, de Voorzichtigheid. Beide zijn van toepassing op de rechtspraak die in deze vleugel plaatsvond.
De laatste doodstraf werd in 1856 bij het Gravensteen voltrokken. Na WO II diende het complex lange tijd als onderkomen voor de juridische faculteit van de Universiteit Leiden (afdeling rechtsgeschiedenis). Sinds 2001 is de Leiden University School of Management in het gebouw gevestigd.
30. Molen de Valk

Locatie: | 2e Binnenvestgracht 1 |
Datering: | 1743 |
Architect: | Foyt van Leeuwen |
Status: | Rijksmonument |
Ooit stonden er 19 windmolens op de Leidse wallen. Daarvan is alleen molen ‘De Valk’ overgebleven. Het is nog steeds een van de meest schilderachtige bedrijfsmonumenten van de stad.
Drie molens
De huidige molen is de derde molen op deze plaats. Al in 1611, kort na de vierde vergroting van de stad werd op het Valken(burger)bolwerk de eenvoudige houten standaardmolen ‘De Valck’ gebouwd. In deze molen kon niet veel graan gemalen worden, want plaats voor meer dan één koppel stenen was er niet. Woonruimte was er ook niet, de molenaar woonde met zijn gezin een nabijgelegen huis. In 1667 werd de molen vervangen door een houten stellingmolen, met daaronder een woonhuisje. In 1743 gaf het stadsbestuur gaf de toenmalige eigenaren Adrianus van Deventer en Maarten van Royen toestemming deze houten molen te vervangen voor de huidige molen ‘De Valk’.
Stellingmolen
Ook de huidige molen is een stellingmolen. Rond de romp is een plankier met leuning aangebracht, de zogenaamde zwichtstelling. De houten stelling is bedoeld om de molen te kunnen kruien (de kap in de juist windrichting te draaien) en om de wieken te bereiken. Deze draaien een stuk hoger boven de grond dan bij bijvoorbeeld een wip- of standerdmolen. Er waren in de molen maar liefst vier koppels maalstenen aanwezig, wat een flinke capaciteit opleverde.
Zeven zolders
Op de begane grond woonde de molenaar. Aanvankelijk woonden in de molen steeds twee molenaars en hun gezinnen, die ieder voor de helft eigenaar waren van de molen. Vanaf 1884 is er echter één eigenaar, die overigens niet in alle gevallen de molenaar was. Boven de molenaarswoning lagen zeven zolders, te weten drie opslagzolders, de maalzolder, de steenzolder, de stut- of luizolder en tenslotte de kapzolder. Het 29 meter hoge bouwwerk verhief zich hoog boven de huizen van de stad om van alle kanten wind te kunnen vangen.
Museum
Uiteraard is ook molen De Valk niet ontkomen aan restauraties en verbouwingen. De belangrijkste vond plaats vlak na de Tweede Wereldoorlog toen de molen sterk in verval was geraakt. Nadat de laatste bewoner, de molenaar Willem van Rhijn, in 1964 overleden was, opende De Valk in 1966 haar deuren als museum.
31. Graanmagazijn der Armen / Diaconie de Bakkerij

Locatie: | Oude Rijn 44 b/c |
Datering: | 1754 |
Architect: | Gerard van der Laan |
Status: | Rijksmonument |
Het gebouwencomplex ‘De Bakkerij’ tussen de Oude Rijn en de Haarlemmerstraat is al eeuwenlang een centrum van sociale activiteiten. In de middeleeuwen stond hier het Sint Barbaragasthuis waar de armenzorg van de St. Pancrasparochie was gevestigd. Eind 16de eeuw werd de Leidse armenzorg gereorganiseerd. Alle zorg voor de 'huyssitten' of huiszittende armen - dat wil zeggen: de armen die niet bedelden - werd geconcentreerd in het complex aan de Oude Rijn.
Huiszittenhuis
Voor de armenzorg werd zorg van de kerk en overheid gecombineerd. De regenten van het ‘Huiszittenhuis’ werden voor de helft door het stadsbestuur benoemd, voor de andere helft door de kerkenraad van de Nederduits Hervormde gemeente. De stad subsidieerde, de hervormde diaconie voerde uit.
Nederig, beleefd en dankbaar
Iedere Leidse arme, ongeacht zijn kerkelijke achtergrond, kon bij het Huiszittenhuis terecht, zolang deze zijn armoede maar "met waerheyt bekent maeckt ende openbaert ende hem Christelicken draecht ghelijck recht ende billick is". Het grootste deel van de inkomsten van het Huiszittenhuis kwam van collectes en legaten. Zo nodig sprong de stad bij. De Waalse kerk, de lutheranen en doopsgezinden probeerden zoveel mogelijk voor hun eigen achterban te zorgen. Rooms-katholieken en joden kregen pas in de 18de eeuw hun eigen diaconie. De arme moest wel 'nederig, beleefd en dankbaar' zijn, anders was hij zijn steun kwijt. Deze werd in natura uitgekeerd, met name in de vorm van brood en turf. Het brood werd gebakken in de eigen bakkerij. In het complex zijn nog steeds twee grote ovens te zien.
Graanmagazijn
Naast de bakkerij werd in 1754 een nieuw graanmagazijn gebouwd naar ontwerp van meester-timmerman Gerard van der Laan. Het was bedoeld voor de opslag van graan voor de bakkerij. Op de gevelsteen staat: ‘GRAANMAGAZYN VOOR DEN ARMEN A MDCCLIV’ (1754).
Goemoers
Een bijzondere doelgroep binnen de armenzorg vormden de kraamvrouwen. De Vrouwenkraammoeders (of Goemoers) deelden aan hen luiers of turf uit. Zij vergaderden in de Goemoerskamer, die nog steeds in het pand aanwezig is. Tegenwoordig is Diaconaal Centrum De Bakkerij een modern centrum van hulp en dienstverlening waar vanuit de kerken hulp wordt gegeven aan ieder die dat nodig heeft.
32. Heilige Geestweeshuis (uitbreiding)

Locatie: | Hooglandse Kerkgracht 15 |
Datering: | 1604-1607: verbouwing bestaande panden tot weeshuis, met nieuwbouw poort. 1774: uitbreiding met nieuwe vleugel met poort aan de Oude Rijn en toegangspartij op binnenplaats. |
Architect: | Jan van Warendorp (1774) |
Status: | Rijksmonument |
Het complex van het voormalige weeshuis kent een lange geschiedenis van sociale zorg. Al in 1403 stond aan de Hooglandse Kerkgracht het Onze-Lieve-Vrouwegasthuis. In 1583 kreeg het gebouw een nieuwe bestemming als weeshuis, waarna er tot 1961 vele wezen onderdak hebben gevonden. Het weeshuis was voortgekomen uit het college van Heilige Geestmeesters, in de Middeleeuwen als instelling voor armenzorg verbonden aan de parochie van de Pieterskerk. Een van de taken was het onderbrengen van wezen en buitenechtelijke kinderen bij zogenaamde 'houmoeders'.
Kootje en Kaatje
Om het groeiende aantal wezen te kunnen herbergen werd tussen 1604 en 1607 aan de noordzijde van de binnenplaats een meisjesvleugel toegevoegd; de jongens kregen er aan de zuidzijde een vleugel bij. De renaissancegevel aan de Hooglandse kerkgracht werd in dezelfde periode opgetrokken, evenals het toegangspoortje op nummer 17. Aan weerszijden van het fronton zijn twee weeskinderen afgebeeld, in de volksmond Kootje en Kaatje genoemd. Tussen hen in bevindt zich de Barmhartigheid in de gedaante van een vrouw. Daaronder staat de tekst: ‘God is de weesen helper’. Boven de ingang kijkt een aantal kinderen naar een duif, symbool van de Heilige Geest en verwijzing naar de naam van het weeshuis.
Regentenkamer
In 1774 besloten de regenten tot nieuwbouw van de westvleugel. Hun wapens zijn nog steeds te zien boven de ingang. In deze vleugel bevindt zich de regentenkamer. Aan de wanden hangen verschillende regentenportretten. Het stucwerk laat in de vorm van personificaties van Liefde en Milddadigheid zien uit welke overwegingen de regenten hun werk dienden te doen.
Kritiek
Na kritiek op de leefomstandigheden in het Leidse weeshuis werd het complex in 1882 aangepast aan de veranderde inzichten op het gebied van huisvesting, hygiëne en de opvoeding van kinderen. Waarschijnlijk zijn toen de grote stalen ramen, zichtbaar vanaf de binnenplaats, geplaatst die volop licht toelieten in de slaapzalen. Na het vertrek van het weeshuis in 1961 is het complex ongeveer 35 jaar Rijksmuseum voor Geologie en Mineralogie geweest. Per mei 2010 biedt het complex onder andere onderdak aan het Archeologisch Centrum van de Gemeente Leiden.
33. Houtzaagmolen de Heesterboom

Locatie: | Haagweg 57 |
Datering: | 1804 |
Architect: | - |
Status: | Rijksmonument |
Van oudsher wordt op het terrein tussen de Haagweg en de Rijn hout verwerkt. De oudste vermelding van een molen in dit gebied dateert uit 1628. Mogelijk gaat het om molen ‘De Ruyter’ die na een verplaatsing in 1697 ongeveer op de locatie van de huidige molen ‘De Heesterboom’ kwam te staan. In 1701 maakte ‘De Ruyter’ plaats voor houtzaagmolen ‘De Valk’. Molenaar Johannes van Hees kreeg in 1804 toestemming om deze molen te vervangen door ‘De Heesterboom’.
Zaagramen
Samen met de molen ‘De Herder’ aan de Oegstgeesterweg behoort ‘De Heesterboom tot de twee Leidse, achtkantige houtzaagmolens met stelling. De molen heeft drie zaagramen met drie sleden. Elk zaagraam is voorzien van een krabbelrad en haalwerk. De van oudsher gebruikte gereedschappen zijn nog altijd aanwezig: 198 zaagramen met toebehoren, zet-, slag- en kanthaken, dommekrachten enzovoorts. In 1921 vond elektrificatie van de molen plaats.
Een tweede houtzaagmolen genaamde ‘De Eendracht’ werd in 1759 gebouwd op de plaats waar aanvankelijk een lakenvolmolen en later een gerstpelmolen hadden gestaan.
Noordman
Rond het midden van de 19de eeuw vonden op het terrein van de houtwerf enkele belangrijke veranderingen plaats zoals uitbreiding van molenaarshuizen en de bouw van diverse nieuwe loodsen. Sommige loodsen bleven in gebruik tot de bouw van een nieuwe houthal in 1991. Tevens werd er een derde houtzaagmolen gebouwd: ‘De Jonge Paulina’. Deze was echter alweer verdwenen toen de familie Noordman in 1856 het complex opkocht. In 1922 werd ook de molen ‘De Eendracht’gesloopt. Sindsdien is ‘De Heesterboom’de enige overgebleven molen op de houtwerf aan de Haagweg.
34. Begraafplaats Groenesteeg

Locatie: | Groenesteeg 126 |
Datering: | 1813. Herinrichting en uitbreiding in 1827. |
Architect: | Salomon van der Paauw |
Status: | Rijksmonument |
Tot de Franse tijd werden de rijken in Leiden begraven in kerken, zoals in de Pieterskerk, de Hooglandse kerk en de Vrouwekerk. Minder welgestelde burgers kregen een graf rond de kerk op het kerkhof. In de 17de eeuw zorgden enkele pestepidemieën voor grote sterfte onder de Leidse bevolking. De bolwerken leenden zich goed als noodbegraafplaats en al gauw besloot men enkele bolwerken in te richten als begraafplaats voor de armere Leidenaren.
Rouwstoeten
In 1811 verbood Napoleon het begraven in kerken. Voor de Leidse, hervormde notabelen werd daarom in 1813 het bolwerk aan het einde van de Groenesteeg, op de hoek van de Zijlsingel en de Nieuwe Rijn, ingericht als laatste rustplaats. De bewoners van de steeg zagen regelmatig rouwstoeten met zwart gepluimde paarden voorbij trekken.
De begraafplaats Groenesteeg zoals wij die nu kennen werd in 1827 ontworpen door de toenmalige stadsarchitect Salomon van der Paauw. Hij ontwierp ook de aula. Deze kreeg in 1859 een bovenwoning voor de grafmaker die ook toezichthouder was.
Lijkredes
Vele indrukwekkende lijkredes moeten hier zijn uitgesproken. Bekende Leidse hoogleraren, bestuurders en industriëlen werden hier immers begraven: hoogleraar Snouck Hurgronje, lakenfabrikant Boudewijn Franciscus Krantz en burgmeester Louis Marie De Laat de Kanter. Ook het graf van Anna Cornelia Carbentus is er te vinden. Zij was de moeder van Vincent van Gogh en woonde van 1889 tot 1893 en van 1905 tot aan haar dood in 1907 in Leiden.
Sinds 1975 wordt er niet meer begraven op de begraafplaats Groenesteeg. Na een periode van verval werd de begraafplaats in 1993-1995 gerestaureerd. Begraafplaats Groenesteeg is tegenwoordig opengesteld als stadspark.
35. Hartebrugkerk

Locatie: | Haarlemmerstraat 110 |
Datering: | 1836 |
Architect: | Th. Molkenboer |
Status: | Rijksmonument |
De Hartebrugkerk, of Onze-Lieve-Vrouwe Onbevlekt Ontvangen, dankt zijn naam aan de brug over de Mare op de plaats waar die de Haarlemmerstraat kruiste. Inmiddels zijn de Lange en Stille Mare gedempt; de kerk is nog steeds nadrukkelijk aanwezig. In de volksmond wordt het gebouw ook wel ‘Koeliekerk’ genoemd, naar de Latijnse tekst op de gevel: ‘Hic Domus Dei Est Et Porta Coeli’ (dit is het huis des Heren en de poort van de hemel). De spreuk op het fries werd samen met het Alziend Oog in het driehoekige fronton aangebracht in 1904.
Schuilkerken
De Hartebrugkerk dateert uit 1836. In die tijd bouwde de Leidse architect Theo Molkenboer diverse kerken voor het katholieke deel van de Leidse bevolking (zo’n 25%). Na lange tijd hun geloof te hebben beleden in schuilkerken, konden katholieken sinds 1798 weer openlijk naar de kerk. De Hartebrug was de eerste aan de openbare weg gelegen, nieuw gebouwde katholieke kerk sinds de Reformatie.
Stromannen
Toch ging de bouw van de kerk niet vanzelf. Het huis op de plek waar pastoor Goofers zijn kerk wilde bouwen was eigendom van een protestant. Die wenste het niet voor de bouw van een katholieke kerk te verkopen. Om het pand toch te kunnen kopen zag de pastoor zich genoodzaakt stromannen in te schakelen. Toen zich toch het gerucht van zijn plannen verspreidde, stuurde de pastoor gauw wat timmerlieden naar de oude schuilkerk om de schijn op te houden dat hij aan het verbouwen was en in de verste verte niet piekerde over nieuwbouw. De list had succes, de koop werd in 1835 gesloten.
Waterstaatskerk
De Hartebrugkerk is gebouwd in de neoclassicistische stijl: Th. Molkenboer gebruikte diverse elementen uit de klassieke bouwwijze. De gevel van de Hartebrugkerk doet dan ook denken aan een klassieke tempel: vier Ionische zuilen dragen een driehoekig fronton. Binnen staan langs de wanden Corintische zuilen. De halfronde absis is een latere toevoeging
De kerk staat is een zogenoemde Waterstaatskerk. Kerkgebouwen werden rond 1825 opgetrokken met rijkssubsidie, omdat de kerkgenootschappen arm waren. Het Rijk zocht betrouwbare deskundigen om erop toe te zien dat deze subsidies goed werden besteed. Ingenieurs van Rijkswaterstaat konden dat en waren bovendien goed over Nederland verspreid. Zij werden ingeschakeld om zo nodig plannen bij te schaven. En ook al hebben ze zich lang niet met alle bouwprojecten bemoeid, toch worden de meeste kerkgebouwen uit deze periode aangeduid met de term ‘waterschapsstijl’.
36. Plantsoen

Locatie: | Plantsoen 1 |
Datering: | 1835 |
Architect: | Salomon van der Paauw |
Status: | Gemeentelijk monument |
De aanleg van het oudste openbare stadspark van Leiden begon in 1830. Tussen 1830 en 1834 werd de vestwal langs de Zoeterwoudse Singel gesloopt. De zeventiende eeuwse stadswallen op deze plaats waren na de Franse tijd overbodig geworden. Door ze af te graven wordt ruimte gemaakt om een park aan te leggen in de Engelse landschapsstijl. Deze ‘romantische’ aanleg paste goed bij het slingerende verloop van de Singel. Stadsarchitect Salomon van der Paauw maakte het ontwerp voor het park. Mogelijk werd hij daarbij geïnspireerd door de beroemde landschapsarchitect J.D. Zocher. Ook Zocher was gevraagd om een ontwerp te maken. De uitvoering van dit plan zou echter te duur worden voor de Gemeente Leiden. Zochers ontwerp viel daarom af.
Bomen
In 1835 wordt begonnen met de aanleg van het park: de grond werd geëgaliseerd, de scherpe hoeken van de afgegraven bolwerken werden afgevlakt tot glooiende rondingen. Talloze bomen werden geplant. Het park was toegankelijk via de Hogewoerdspoort en via een brug over de Binnenvestgracht bij de Kraaierstraat. Al na een jaar bleek dat niet genoeg te zijn. Er werd daarom een derde ingang gecreëerd bij molen De Oranjeboom, ter hoogte van de Korevaarstraat.
Herenhuizen
Tot 1880 grensde het sterk glooiende park aan de 4e Binnenvestgracht met zijn eenvoudige arbeidershuizen. De gracht werd tussen 1880 en 1887 gedempt. Langs de binnenrand van het plantsoen werden grote herenhuizen gebouwd. Als chique decorwand plaatsten zij de arbeiderswoninkjes letterlijk in de schaduw. De huizen kregen geen achtertuin en sobere achtergevels. Alles was gericht op het Plantsoen, de grootste tuin die een mens zich kon wensen. Gelijk met de bouw van de herenhuizen werd het park grotendeels afgevlakt.
De gemeente deed er in de loop der jaren alles aan om het park een aangename plek te maken. In 1867 wordt de volière gebouwd, terwijl in 1871 een zwanenvijver wordt aangelegd. Het sociëteitsgebouw met bijbehorende muziektent van muziekvereniging Musis Sacrum en een fontein die ook in het park stonden zijn nu helaas verdwenen.
37. Sterrenwacht

Locatie: | Sterrenwachtlaan 5-7 |
Datering: | 1858 |
Architect: | H.F.G.N. Camp |
Status: | Rijksmonument |
De sterrenkunde in Leiden kent een lange traditie. Al in 1632 kwam er een observatorium op het dak van het Academiegebouw aan het Rapenburg. Dit was de eerste universitaire sterrenwacht ter wereld. Ruim 200 jaar later, in 1858, kreeg Leiden een moderne opvolger dankzij de inspanningen van hoogleraar astronomie Frederik Kaiser.
Blauwe bolwerk
De nieuwe sterrenwacht verrees aan de Witte Singel op het voormalige Blauwe bolwerk, dat in 1578 was aangelegd als onderdeel van de verdedigingslinie van Leiden. Een groot deel van de daar inmiddels aangelegde Hortus Botanicus moest ervoor wijken.
St. Petersburg
Kaiser vroeg architect H.F.G.N. Camp zich bij zijn ontwerp te laten inspireren door de beroemde sterrenwacht van St. Petersburg (1834-39). Camp maakte een vergelijkbaar en representatief gebouw in neo-classicistische bouwstijl. Het gebouw is in de loop der tijd verschillende keren uitgebreid, maar de opzet is hetzelfde gebleven: een centraal deel geflankeerd door vleugels. In het westelijk deel bevond zich de woning van Kaiser die daarmee direct toegang had tot de werkruimtes in het centrale deel. Op het dak kwamen twee observatiekoepels.
Einstein
Vele vooraanstaande geleerden deden hier onderzoek, waaronder Hendrik Lorentz, Paul Ehrenfest en Hendrik Jan Oort. Ook Albert Einstein bezocht de sterrenwacht regelmatig.
Los van het gebouw bevinden zich nog twee koepels. Aan het eind van de Sterrewachtlaan staat de achthoekige heliometertoren (1877), een ontwerp van P.J.H. Cuypers. Halverwege staat een koepel uit het einde van de 19de eeuw. Deze is gebouwd om hemellichamen te kunnen fotograferen. De 19de-eeuwse bibliotheek in neorenaissancestijl is mogelijk ook een ontwerp van Cuypers.
Gastenverblijf
Nadat astronomie in 1974 verhuisde naar het Huygens Laboratorium, diende de sterrenwacht gedeeltelijk als huisvesting voor de vakgroep biologie. Amateursterrenkundigen bleven gebruik maken van de observatie-instrumenten.
Op dit moment wordt het gebouw gerestaureerd. Eind 2010 is dit project afgerond. Daarna wordt het geschikt gemaakt als gastenverblijf van de universiteit Leiden en bezoekerscentrum van de Werkgroep Leidse Sterrewacht.
38. Kamerlingh Onnesgebouw

Locatie: | Steenschuur 25 |
Datering: | 1856-1859 |
Architect: | H.F.G.N. Camp |
Status: | Rijksmonument |
Op de plaats van de zogenaamde Kleine Ruïne, ontstaan door de ontploffing van het kruitschip aan de Steenschuur in 1807, werd in 1856 begonnen met de bouw van een Physisch, Chemisch, Anatomisch en Physiologisch Laboratorium. Architect was H.F.G.N. Camp. Het laboratorium draagt de naam van de natuurkundige en Nobelprijswinnaar Heike Kamerlingh Onnes (1853-1926). Onnes slaagde er in 1908 in om op deze plaats het edelgas helium vloeibaar te maken bij een temperatuur van -269o C, net boven het absolute nulpunt. Hieraan ontleent het gebouw zijn bijnaam ‘de koudste plek op aarde’.
Verbouwing
Samen met zijn collega en vriend, de theoretisch natuurkundige Hendrik Antoon Lorentz (1853-1928) bouwde Kamerlingh Onnes het laboratorium uit tot een van de meest geavanceerde in Europa. Onder directeurschap van Kamerlingh Onnes werd het laboratorium in 1880 en 1915 verbouwd en uitgebreid. Vele wereldberoemde wetenschappers hebben hier onderzoek gedaan, zoals Madame Curie (1867-1934), die onder andere het radium ontdekte, en de theoretisch fysicus Albert Einstein (1879-1955), vooral bekend vanwege zijn relativiteitstheorie.
Het oorspronkelijke gebouw is in de loop van de tijd diverse malen uitgebreid en ingrijpend verbouwd. Het oudste deel met de neoclassicistische voorgevel is gelegen aan de Steenschuur. In de jaren zestig van de vorige eeuw is door M.P. Schutte nieuwbouw gerealiseerd aan de Zonneveldstraat, waarbij de aanvankelijke hoofdingang werd verplaatst naar de Nieuwsteeg.
Rechtsgeleerdheid
In 1997 verhuisden de natuurkundigen naar de Leeuwenhoek. Tussen 2001 en 2004 is het laboratorium gerestaureerd, verbouwd en gedeeltelijk opnieuw opgetrokken. Sinds 1 september 2004 biedt het onderdak aan de gehele Faculteit der Rechtsgeleerdheid, inclusief bibliotheek en studentenvoorzieningen. De monumentale delen zijn behouden; de gebouwen op het binnenterrein zijn gesloopt. Hiervoor in de plaats is een bibliotheek met overkapping gekomen. De gevel aan de Steenschuur is nog steeds het meest beeldbepalend en de oude hoofdentree is weer in ere hersteld.
Collegezaal
Een speciale vermelding verdient de theatervormige collegezaal in neoclassicistische stijl. Naar aanleiding van een begin 2004 uitgevoerd onderzoek naar het kleurgebruik is de zaal zoveel mogelijk in oude luister hersteld. Daarbij is uitgegaan van het oorspronkelijke kleurschema, zij het in een wat andere kleurstelling: de originele olijftinten zijn vervangen door gele, waardoor de zaal wat lichter oogt. Ook de ionische kapitelen van de pilasters zijn weer net als voorheen goudkleurig.
39. Leidse Schouwburg

Locatie: | Oude Vest 43 |
Datering: | 1705 |
Architect: | - |
Status: | Rijksmonument |
Op 23 februari 1705 kreeg Jacob van Rijndorp, acteur en leider van rondreizend theatergezelschap 'de Groote Compagnie', van de Leidse magistraat toestemming om een theater te bouwen aan de Oude Vest. Het gebouw zou verrijzen op de plek van de afgebrande mouterij (bierbrouwerij) ‘De Hazewind’. Met een subsidie van 500 guldens én vrijstelling van belastingen begon hij aan de bouw. Op 1 oktober 1705 opende het theater zijn deuren met de voorstelling 'Belegering ende Ontset der Stadt Leyden' van Reynerius Bontius. Leiden was daarmee, na Amsterdam en Den Haag, de derde Nederlandse stad met een vast publiek theater. Toen Van Rijndorp stierf, nam zijn weduwe het beheer over. De Leidse schouwburg bleef nog tot in 1779 in de familie. Ondanks vergrotingen en uitbreidingen bleek het gebouw op den duur niet meer te voldoen.
Hoefijzervorm
De huidige schouwburg kwam tot stand in 1865 na een ingrijpende verbouwing door de stadsarchitect Jan Willem Schaap. Hij creëerde een nieuwe, symmetrische opgezette voorgevel in een eclectische bouwstijl. De zaal kreeg tijdens de verbouwing haar huidige hoefijzervorm, geïnspireerd op Italiaanse theaters. Alleen de toneeltoren uit 1809 bleef gehandhaafd.
De ‘oude dame’
Het voortbestaan van de Leidse Schouwburg was in de jaren ’60 van de 20ste eeuw zeer onzeker; er waren vergevorderde plannen voor totale sloop en nieuwbouw op een andere plaats in Leiden. Door geldgebrek besloot het stadsbestuur uiteindelijk tot restauratie en uitbreiding van de 'oude dame'. Deze ingrijpende renovatie vond plaats tussen 1974 en 1976 onder leiding van architect Onno Greiner. Slechts de muren en de balkons bleven op hun plek. Bij de verbouwing in 1997 keerde de Schouwburg terug naar het traditionele rode pluche, de kroonluchters en de gouden ornamenten uit de 19de eeuw.
Waterput
In 2009 werd het stoelenplan verbeterd. Ook de zaal- en plafonddecoraties werden opnieuw geschilderd in de crème en gouden tinten die de Arnhemse decorateur Charles Roskam in 1904 aanbracht. Van het oorspronkelijk eenvoudige gebouw van Jacob van Rijndorp is inmiddels niets meer over, behalve de middeleeuwse waterput onder rij 10 in de parterre. Deze was gegraven voor de bierbrouwerij ‘De Hazewind’.
40. vm. Academisch Ziekenhuis

Locatie: | Steenstraat 1 |
Datering: | 1867-1870 |
Architect: | H.F.G.N. Camp |
Status: | Rijksmonument |
Het Academisch Ziekenhuis aan de Steenstraat werd in 1867-1870 gebouwd naar ontwerp van Henri F.G.N. Camp. In dezelfde periode was Camp de architect des Konings van Koning Willem III. Het ziekenhuis ontwierp hij echter, net als de Sterrenwacht, als particulier architect. Bouwlocatie was een van de voormalige bolwerken van Leiden, tussen de Morssingel en de 1e Binnenvestgracht.
Corridor-principe
Het ziekenhuis is ontworpen volgens het corridor-principe: lange gangen met vertrekken aan één kant of aan beide zijden. In Leiden ontwierp Camp een gebouw met een langgerekte vleugel aan de Morssingel en drie loodrecht daarop staande vleugels. De hoofdingang bevond zich oorspronkelijk aan de kop van de middelste vleugel, aan de 1e Binnenvestgracht
Uitbreiding
In 1891 werd het ziekenhuis op verschillende plaatsen uitgebreid. Het ontwerp voor de uitbreiding was van rijksbouwkundige Jacobus van Lokhorst. Hij hield daarbij vast aan de vormgeving van het oorspronkelijke ontwerp van Camp. In 1892 breidde van Lokhorst de oostvleugel nog eens uit met een operatiezaal.
Complex
Het ziekenhuisgebouw is onderdeel uit van een groter complex. Ten oosten van het ziekenhuis bouwde Van Lokhorst in 1885 het Boerhaave-labaratorium voor onderwijs in de Pathologische Anatomie, de Histologie, de Hygiëne en de Operatieve Chirurgie.
Bij het complex horen ook een ziekenpaviljoen uit 1876 en een ketelhuis uit 1897.
Het ziekenhuis heeft tot 1937 dienst gedaan. Op dit moment heeft het Museum voor Volkenkunde in het gebouw een onderkomen gevonden.
41. Kweekschool voor Zeevaart

Locatie: | Noordeinde 2a |
Datering: | 1878-1879 |
Architect: | C. Blansjaar en P.C. Lancel |
Status: | Rijksmonument |
De voormalige Zeevaartschool aan het Noordeinde werd eigenlijk opgericht als een soort opvangplaats voor Leidse straatschoffies die voor galg en rad in armoede opgroeiden. In december 1855 begonnen 24 jongens aan hun opleiding tot matroos, in een kil en vochtig gebouw. In 1858 werd een nieuw internaat voor de huisvesting van de aankomende matrozen in gebruik genomen. Het huidige hoofdgebouw werd gebouwd 1878-79, naar ontwerp van C. Blansjaar en P.C. Lancel. Het bood plaats aan 300 jongens.
Commandobrug
De oorspronkelijke inrichting van het internaat was geïnspireerd op de indeling van een schip. Zo heeft de kap van het gebouw de vorm van een omgekeerde kiel, werd in het trappenhuis een heuse commandobrug gebouwd, sliepen de jongens in hangmatten en konden ruimtes in een mum van tijd worden omgebouwd van eetzaal tot slaapzaal en tot recreatiezaal. Zo ging het later op het schip op. Boven de hoofdentree werd in 1879 een borstbeeld van Prins Hendrik geplaatst, die erevoorzitter van de school was. Het was een gift van de Leidse burgerij.
Bestemmingen
Door steeds strengere eisen aan de ‘jantjes’te stellen, werden er steeds minder toegelaten. Groeiend anti-militarisme van vlak voor de Eerste Wereldoorlog veroorzaakte eveneens een dalend aantal aanmeldingen. In 1914 werd de Kweekschool voor Zeevaart omgezet in een opleiding voor leerling-officieren bij de Koninklijke Marine, een opleiding tot 1922 in Leiden bleef bestaan. Vervolgens werden er tot 1932 kustwachtsoldaten geschoold. Daarna diende het gebouw nog als onderkomen voor onder meer de Rijksuniversiteit, de Wehrmacht en de Mijnenopruimingsdienst. Het in 1885 bij de school opgetrokken ontspanningslokaal is inmiddels gesloopt, evenals het in 1914-1915 gebouwd bijgebouw met gymnastieklokaal.
42. Van der Werfpark

Locatie: | Binnenstad. Omsloten door Steenschuur, Doezastraat, Raamsteeg en Garenmarkt. |
Datering: | 1885 |
Architect: | H. Copijn |
Status: | - |
Op 12 januari 1807 ontplofte een aan het Rapenburg afgemeerd kruitschip. Deze ramp veroorzaakte een enorme kaalslag in de binnenstad. Nadat de ravage was opgeruimd, bleef lange tijd een grote lege ruimte over, de Ruïne genaamd. Vanaf 1835 zijn er plannen gemaakt om dit terrein in te richten, onder meer door de architecten Zocher jr. en J.W. Schaap.
Feestterrein
Tijdens het maken van de plannen werd het terrein in gebruik genomen als militair oefenterrein en als speelplaats. Bovendien bleek de open ruimte in de binnenstad zeer geschikt voor het organiseren van lustrumfeesten van het Leids studentencorps en de viering van Leidens Ontzet op 3 oktober. De 3 October Vereeniging besloot daarom in 1874 tot de oprichting van een monument: een standbeeld ter nagedachtenis aan burgemeester Pieter Adriaansz. van der Werf. Het duurde uiteindelijk tot 1884 voordat het standbeeld op zijn plaats stond.
Natuurlijke Historie
In dezelfde periode werden aan de noordzijde van het Ruïneterrein enkele gebouwen neergezet, waaronder het gymnasium en de meisjes-HBS. Verder had de rijksoverheid een groot deel van het terrein ter beschikking gekregen voor de bouw van het Museum van Natuurlijke Historie. De bouw van dit museum (1899-1905) liet echter op zich wachten waardoor het standbeeld er nogal verlaten bij stond. Deze situatie bevorderde het initiatief om er een park aan te leggen.
Op 3 december 1885 werd een plan voor de aanleg van een park op de Ruïne door de gemeenteraad goedgekeurd. Het park had in het midden een cirkelvormige beschaduwde plek met banken. Voor kinderen was er in de zuidoosthoek een lommerrijke plek. Het park had in deze opzet een korte levensduur. De bouw en latere uitbreiding van het Museum van Natuurlijke Historie vormde een enorme aanslag op de landschappelijke aanleg van het park.
43. Stadsgehoorzaal

Locatie: | Breestraat 60 |
Datering: | 1890-1891 |
Architect: | D.E.C. Knuttel |
Status: | Rijksmonument |
De Stadsgehoorzaal aan de Breestraat vindt zijn oorsprong in het oude Catharinagasthuis. Het stadsbestuur gaf in 1826 opdracht een vleugel geschikt te maken voor vier wetenschappelijke en literaire verenigingen en een industriecollege. Zij gebruikten de zaal voor lezingen, voordrachten, colleges en vergaderingen. Al snel vonden nieuwe initiatieven er hun plek. Zoals de Leidse muziekschool, orkesten en zangverenigingen die er repeteerden en concerten gaven. De burgerij en het officierenkorps van het garnizoen troffen elkaar hier op dansavonden.
Van klein naar groot
In 1872 werd de te kleine Stadsgehoorzaal vervangen door een nieuwe Gehoorzaal, ontworpen door stadsarchitect J.W. Schaap. Deze brandde al in 1889 af. Vervolgens ontwierp stadsarchitect D.E.C. Knuttel een nieuwe en grotere Stadsgehoorzaal. Hij liet zich vooral inspireren door concertgebouwen in Duitsland. Knuttel maakte een ontwerp in neo-renaissancistische stijl, vermengd met elementen uit het Maniërisme en de Barok. In 1891 kon het gebouw in gebruik worden genomen.
Kermisattracties en concerten
De Stadsgehoorzaal ontwikkelde zich tot dé stadszaal van Leiden, een centrum van het sociale, politieke en culturele leven. De verscheidenheid aan activiteiten was enorm: kermisattracties, politieke bijeenkomsten, dansavonden, filmvoorstellingen, tentoonstellingen en beurzen, congressen, feesten en partijen, gymnastiekvoorstellingen en sportwedstrijden, populaire muziek en natuurlijk ook klassieke concerten. De klassieke muziek kreeg een bijzondere plaats, maar de Stadsgehoorzaal was toch vooral een gemeentelijk zalenverhuurbedrijf waar iedereen met alles terecht kon.
In 1994 werd begonnen met de transformatie van deze stadszaal in een concertgebouw. Het archeologisch onderzoek tijdens de bouwwerkzaamheden leverde veel informatie op over de vroege geschiedenis van Leiden en over het Catharinagasthuis, waar de geschiedenis van de Stadsgehoorzaal begon.
45. Meelfabriek

Locatie: | Oosterkerkstraat 18 |
Datering: | 1884 |
Architect: | - |
Status: | Rijksmonument |
De voormalige meelfabriek ‘De Sleutels’ is een van de industriële complexen die in de 19de eeuw een locatie vonden op de Leidse stadswallen, naast onder andere de Grofsmederij en de Katoenfabriek.
Gewapend beton
Rond 1883 liet Adriaan Koole, eigenaar van de Leidse korenmolen De Oranjeboom, samen met Arie de Koster aan de Zijlsingel een moderne stoommeelfabriek bouwen. Zowel in 1891 als in 1901 brandde de fabriek bijna volledig af. Wat behouden bleef was het zogenaamde ketelhuis uit 1896. Hier produceerden ketels stoom voor de reiniging van het graan en de verwarming van het gebouw. Het pand vormt samen met het silogebouw uit 1906 de oudste bebouwing van het huidige complex. Beide panden zijn voorbeelden van vroege gewapend-betonconstructies in Nederland
Transportkokers
Voor de ontwerpen van de afzonderlijke gebouwen werden achtereenvolgens de Leidse architecten W.C. Mulder, B. Buurman en M.P. Schutte aangetrokken, allen van het Bureau Mulder. Het complex laat zich nog steeds lezen als een geschiedenis van het productieproces. In het silogebouw uit 1938 bijvoorbeeld, zijn overal nog transportkokers en de trechtervormige uiteinden van de graansilo’s te zien. Het over de singel aangevoerde graan onderging hier diverse bewerkingen.
Discussie
In 1959 produceerden 150 productiemedewerkers dagelijks 420 ton bloem, goed voor 750.000 broden. De Sleutels leverde ook hardgries, een grondstof voor onder andere macaroni. In 1964 ging de fabriek over in handen van het concern Meneba, dat in 1988 besloot de productie te verplaatsen naar Rotterdam. Daarmee werd het stil in, maar niet rond de Meelfabriek. De discussie over de toekomst van het industriële complex laaide hoog op. Uiteindelijk is de fabriek, mede dankzij inspanningen van organisaties als Stichting Industrieel Erfgoed Leiden, behouden gebleven.
Meelhattan
Het complex is inmiddels eigendom van VOF Meelhattan. De VOF wil het complex met respect voor de monumentale waarden een nieuwe bestemming geven. Inmiddels heeft de Zwitserse architect Peter Zumthor de opdracht gekregen om een masterplan te maken voor de meelfabriek met daarin koop- en huurappartementen, een hotel, kantoren en voorzieningen als een grand café en een kinderdagverblijf.
46. Volkshuis

Locatie: | Apothekersdijk 33a |
Datering: | 1899 |
Architect: | W.C. Mulder |
Status: | Rijksmonument |
Verenigingsgebouw Het Volkshuis aan de Apothekersdijk werd in 1899 gebouwd naar ontwerp van de architect Willem Cornelis Mulder (1850-1920). Het ontwerp toont een nieuwe stijlfase in de architectuur van de bekende Leidse architect. De neorenaissancestijl verruilt Mulder hier voor een moderne bouwtrant beïnvloed door architect Berlage, wiens baanbrekende beursgebouw in Amsterdam toen net in aanbouw was. Constructie en indeling moesten af te lezen zijn aan het exterieur. Zowel de beide ingangen als de belangrijkste vertrekken zijn geaccentueerd door licht vooruit springende delen in de gevels. Natuursteen accentueert plekken met een grotere constructieve belasting.
Ontwikkeling, beschaving en levensgeluk
Het gebouw diende als huisvesting van Stichting Het Leidsche Volkshuis, dat in 1897 werd opgericht door drie hoogleraren van de Leidse juridische faculteit. Doelstelling van de stichting was ‘de verhogen van de ontwikkeling, beschaving en levensgeluk onder de arbeidende en daarmee gelijk gestelde klassen in Leiden’. Het Volkshuis was één van de eerste instellingen in Nederland die het clubhuiswerk invoerde.
Lentefeest
De meest uiteenlopende cursussen werden in het gebouw gegeven; van het doen van de was, verstellen en mazen tot lezen en schrijven. Generaties Leidenaren zijn opgegroeid met het Lentefeest, zoekend naar pijpkruid, of hebben vakantie gevierd in de verblijven van het Volkshuis in ’t Gooi en Noordwijkerhout. Voor het laatstgenoemde verblijf, De Vonk, werd J.J.P. Oud op voorspraak van H.P. Berlage aangetrokken als architect. Theo van Doesburgh, oprichter van kunstenaarsgroep De Stijl, en H.H. Kamerlingh Onnes ontwierpen het interieur. De Stijl vestigde gedurende twee jaar zijn secretariaat in het Volkshuis.
Donkerbruin en jute
Wie tegenwoordig het Volkshuis binnengaat, treft een heel ander interieur aan dan in 1899. Alle kamers waren geverfd in donkerbruine tint en bespannen met jute. Zware eikenhouten deuren sloten gangen en trappenhuizen. Dit alles gaf het pand een air van deftigheid en moet op de Leidse arbeiders die in kleine krotten woonden, een geweldige indruk hebben gemaakt.
Liften
Tijdens het bewind van juffrouw Mies Ruth, directrice van 1925 tot 1954, kreeg het huis al een lichte kleurstelling. Midden jaren '80 werd het gebouw gemoderniseerd. Er kwamen liften zodat de bejaarde cursisten - en die waren er in groten getale - niet meer de trappen op hoefden. De laatste grondige restauratie vond plaats in de eerste helft van 1999, vlak voor het honderdjarig jubileum. Tijdens hun werkzaamheden vonden slopers de originele plafonds terug die nu weer in hun oude luister zijn hersteld.
47. De Keet

Locatie: | Rijnsburgerweg 35 |
Datering: | 1905-1906 |
Architect: | H.J. Jesse |
Status: | Rijksmonument |
Hendrik Johannes Jesse (1860-1943) heeft een nadrukkelijke stempel gedrukt op de Rijnlandse bouwkunst tussen 1885 en 1940. Zijn werkterrein bevond zich voornamelijk in Leiden, Oegstgeest en Katwijk. Was zijn stijl aanvankelijk nog neo-renaissancistisch, via Art Nouveau en invloeden van Berlage ontwikkelde hij zijn eigen, meer rationalistische handschrift waarin hij toch ook zijn romantische kant kwijt kon.
De Keet
De Keet aan de Rijnsburgerweg, vanaf 1906 tot aan zijn dood in 1943 Jesses eigen woon- en werkhuis, wordt alom gezien als een hoogtepunt in zijn oeuvre. Het is Jesse in de meest pure vorm: raam- en deurpartijen bekroond met verspringende lateien en rondbogen, een achthoekige traptoren, schoon metselwerk zonder decoratieve elementen, gebruik van groen verglaasde profielsteen, roedenverdeelde bovenlichten met groen glas, inpandige balkons.
Oude materialen
Jesse verzamelde oude bouwmaterialen en hergebruikte die veelvuldig: in de Keet zijn antieke deuren, kruiskozijnen, eiken balken plafonds, majolica en delfts-blauwe tegels te vinden. Hij hergebruikte ook eigen ontwerpen, zoals een schouw van groen geglazuurd materiaal in de voorkamer die Jesse oorspronkelijk maakte voor het stadhuis in Katwijk.
Het interieur is ook kenmerkend voor al het werk van Jesse: opvallende doorkijkjes onder rondbogen, gecombineerd met praktische toepassingen zoals een zitvensterbank. De architect maakte ook het ontwerp voor zijn tuin waarin lange tijd geen bloem mocht staan. In 1925 werd een nieuw tuinontwerp gemaakt, waarbij het theehuis sneuvelde. Het pand is sinds 1989 in gebruik als kantoor.
48. vm. winkelpand Hasselman & Pander

Locatie: | Breestraat 146 |
Datering: | 1907 |
Architect: | H.J. Jesse en W. Fontein |
Status: | Rijksmonument |
Het winkelpand aan Breestraat 146 werd in 1907 gebouwd voor de meubelzaak van de firma Hasselman & Pander. De architecten H.J. Jesse en W. Fontein leverden het ontwerp. De winkelpui is een van de meest opvallende voorbeelden van de Jugenstil-architectuur in Leiden. De golvende lijnen van het dak en de raamtraceringen en de twee hoektorentjes zijn kenmerkend voor deze stijl.
Etalage
De gevel is opgevat als een grote etalage om meer klanten te trekken. Achter de grote glazen ramen bevonden zich zowel op de begane grond als op de verdiepingen ‘monsterzalen en modelkamers’ waar de meubels getoond werden. De pui op de begane grond is bij latere verbouwingen gewijzigd en helaas niet meer oorspronkelijk.
49. Gebouw Leidsch Dagblad

Locatie: | Witte Singel 1 |
Datering: | 1916-1917 |
Architect: | W.M. Dudok |
Status: | Rijksmonument |
Het grillige gebouw op de hoek van de Witte Singel is een opvallende verschijning. Architect Dudok, die later naam zou maken als gemeentearchitect van Hilversum, ontwierp het in opdracht van directeur Sijthoff van het Leidsch Dagblad. Tot dan toe waren de redactie en de drukkerij gevestigd geweest aan de Doezastraat.
Driehoek
Dudok was gebonden aan de driehoekige vorm van het beschikbare terrein. Hij ontwierp een hoog, vierkant hoofdgebouw met een driehoek aan de zijde van de Witte Singel en een rechthoek die parallel loopt aan het water langs de Maliebaan.
De dagelijkse leiding over de bouw was in handen van architect J.J.P. Oud, toen lid van kunstenaarsgroep De Stijl en bekend van Café de Unie in Rotterdam.
Hanen
W.C. Brouwer ontwierp verschillende ornamenten die samen met de glas-in-loodramen iets vertellen over de functie van het gebouw en de krant in het algemeen. De hanen vanaf aan de buitenzijde van het gebouw verwijzen naar het nieuws dat in alle vroegte werd verspreid; het Leidsch Dagblad was een ochtendblad. Aan de zijkanten van de hoofdingang verbeeldde Brouwer in aardewerk de werkzaamheden van de journalist: spreken en schrijven. De ramen in de grote zaal beneden tonen drie aspecten van de krant: ‘kritiek’, ‘nieuws’ en ‘advertentie’. Sierlijke smeedijzeren letters geven de naam van de krant aan én de ingang naar de ‘tijdingzaal’. Hier kon het publiek haar advertenties opgeven en het laatste nieuws alvast lezen.
Amsterdamse School
Het gebouw laat zien dat Dudok een snelle ontwikkeling doormaakte in deze periode. De invloed van architect Berlage is verruild voor een oriëntatie op de Amsterdamse School. De gecompliceerde vorm van het gebouw en de rijke decoratie wijzen daarop. Het is daarmee een van de weinige gebouwen in Leiden die door deze architectuurstroming zijn beïnvloed. Na vertrek van de krant is nu het Kantongerecht in het gebouw gehuisvest.
50. De Kooi

Locatie: | Leiden noordoost |
Datering: | ca. 1896-1930 |
Architect: | H.J. Jesse en J. Splinter (De Eendracht). B. Buurman en W.C. Mulder (Werkmanswoningen). Kooipark: W.M. Dudok |
Status: | - |
Tussen Lage Rijndijk, Zijl en Kooilaan ligt een van de bekendste Leidse wijken: De Kooi. Vooral de oude woningen in de buurt van het Kooipark springen in het oog.
Eendenkooi
De geschiedenis van De Kooi begint met de stadsuitbreiding van 1896. In dit gebied ten noordoosten van de oude stad lag een eendenkooi, waaraan de wijk zijn naam dankt. De Kooi, gelegen vlak bij de fabrieken aan de noord- en oostzijde van de stad, groeide uit tot een arbeiderswijk.
Woningbouwverenigingen
Aan de Lage Rijndijk stond al wat bebouwing en in eerste instantie gingen hier particuliere bouwers aan de slag, onder meer op de oude buitenplaats Nippon, eigendom van de Japankenner Von Siebold (1796-1866). Woningbouwverenigingen waren echter het meest actief in de wijk. De corporatie Werkmanswoningen begon in 1896 als eerste met bouwen, op het terrein van de eendenkooi. Later bouwde Werkmanswoningen nog ten zuiden van het Kooipark, rond de Celebesstraat. De architecten W.C. Mulder en B. Buurman maakten hiervoor het ontwerp.
Woningwet
De grootste bouwer in De Kooi was echter de socialistische woningbouwvereniging De Eendracht. Deze vereniging begon in 1919 met bouwen bij het Kooipark. Dit park was deels een ontwerp van architect Dudok en bedoeld als volkspark: ook arbeiders hadden recht op groen. De Eendracht stelde hoge eisen aan haar woningen, zowel wat betreft woonkwaliteit als wat betreft ontwerp. Zij ging daarbij verder dan de minimum voorschriften uit de Woningwet van 1901.
Tuinstadgedachte
De architecten die voor De Eendracht ontwierpen, J. Splinter en vooral H.J. Jesse, drukten hun stempel op de wijk. Zij combineerden verschillende typen woningen in een blok: een standaard eengezinswoning, boven- en benedenwoningen met of zonder poort, hoekhuizen en winkel-woonhuizen. Hierdoor leveren de woningblokken een afwisselend beeld op. In de opzet van de wijk is de tuinstadwijkgedachte zichtbaar: redelijk ruim opgezet, met behoorlijk wat groen in de vorm van bomen, plantsoenen en bescheiden voortuinen.
Badhuis
In De Kooi kwamen vooral jonge gezinnen te wonen uit het beter geschoolde en beter betaalde deel van de Leidse arbeidersklasse. Straatleven, zoals in de oude binnenstad, kwam hier nauwelijks voor, maar het verenigingsleven bloeide. De wijk had veel voorzieningen: een badhuis (1920), een speeltuin (1933), diverse scholen, een zweminrichting (1924: openluchtbad De Zijl) en een gereformeerde kerk met wijkgebouw (jaren ‘30).
Tijdens de stadsvernieuwing verdwenen de complexen van Werkmanswoningen in en ten noorden van het Kooipark, plus een blokje dat De Eensgezindheid had gebouwd. De woningen van De Eendracht werden gerenoveerd.
Cor Smit
51. Herensingelkerk

Locatie: | Herensingel 3 |
Datering: | 1923-1924 |
Architect: | L. van der Laan en J.A. van der Laan |
Status: | Rijksmonument |
De Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart- en Sint Josephkerk aan de Herensingel – beter bekend als de Herensingelkerk – is een van de belangrijkste werken uit het vooroorlogse oeuvre van het Leidse architectenduo Leo (vader) en Jan (zoon) van der Laan. Als katholieke architecten met een gedegen reputatie kregen zij opdracht een ‘nieuwe kerk voor een nieuwe’ wijk te ontwerpen. Het noorden van Leiden, het Noorderkwartier, was destijds uitbreidingsgebied voor woningbouw, in dit geval hoofdzakelijk voor katholieke families. De kerk moest een dependance worden van de inmiddels afgebroken Onze Lieve Vrouwekerk aan de Haarlemmerstraat, beter bekend als de Mon Pèrekerk.
Aanwinst
In februari 1923 kwam het bureau met een eerste ontwerp en op 17 september 1925 werd de kerk ingewijd. Leo en Jan van der Laan kwamen niet met zomaar een plan. Hun werd gevraagd een kerkgebouw te ontwerpen dat voldeed aan de nieuwe liturgische eisen in de toenmalige katholieke wereld, die de kerk dichter bij de gewone gelovige moest brengen. Het moest ook een ontwerp zijn dat eigentijds was, waarin duizend mensen de mis moesten kunnen bijwonen, niet te duur én een aanwinst voor het historische Leidse stadsbeeld.
Goed zicht
Volgens de nieuwe liturgische eisen stond in het plan de gewone kerkganger centraal. Zo werd het brede, overzichtelijke middenschip gecreëerd door paraboolvormige spanten van beton, aan de buitenkant verhuld door een traditioneel zadeldak. Pijlers werden zo overbodig, waardoor iedereen goed zicht had op pastoor en altaar. Het hoogaltaar werd om diezelfde reden van verschillende zijden belicht en stond niet weggedrukt in een diepe koornis, zoals in de 19de eeuw vaak het geval was geweest. Op deze manier werden de kerkgangers direct betrokken bij de mis. De opvallende muurschildering op de twee blinde spitsbogen boven en achter het hoogaltaar is van de bekende schilder Alexander Peter Asperslagh (1901-1984). Het werk heeft als thema het Licht van Christus’ Heil en toont in het centrum de goddelijke Drie-eenheid, waaromheen een strook van engelen is aangebracht.
Neogotiek
Voor de bouwtrant werd een gestileerde variant van de neogotiek gekozen, afgewisseld met geometrisch metselwerk, omlopende natuurstenen banden en getrapte bouwvolumes. De markante toren aan de voorzijde was destijds met 51 meter de hoogste kerktoren van de stad, een niet te missen baken van het katholieke geloof in een (in wezen) protestantse stad. Bureau Van der Laan ontwierp ook tal van woningblokken in de omliggende buurt, en een bejaardentehuis dat direct naast de kerk had moeten worden gebouwd. Ook de nabij gelegen katholieke Heilig Hartschool, nu Singelschool, is van hun hand.
In de Tweede Wereldoorlog ontsnapte de Onze Lieve Vrouwe- en Sint Josephkerk ternauwernood aan een bombardement op het Herensingelstation.
52. Leidse Hout

Locatie: | Leiden noord |
Datering: | 1928-1940 |
Architect: | K.C. van Nes |
Status: | Gemeentelijke monument |
De sociale hervormingen van na 1900 zorgden voor ingrijpende veranderingen op het gebied van de openbare parkaanleg. Mede door de gelijktijdige invoering van de Woningwet en de Gezondheidswet in 1901 kwam er meer aandacht voor betere leefomstandigheden voor de arbeiders. Ook in Leiden was een kleine groep progressieve intellectuelen actief op dit front, maar het proces verliep vooralsnog langzaam.
Geldgebrek
Het communistische raadslid Johannes Knuttel, die zich vanwege zijn sterk marxistische opvattingen had afgescheiden van de S.D.A.P riep tijdens een raadsvergadering in 1920 op tot het instellen van een commissie die de mogelijkheden van bos- en parkaanleg op grote schaal moest gaan onderzoeken. Al spoedig was Knuttels voorstel niet meer weg te denken van de politieke agenda, maar geldgebrek verhinderde de gemeente vooralsnog hier serieus werk van te maken.
Landschapsarchitect Van Nes
In 1926 werd de stichting Fonds voor Aanleg, Onderhoud en Beheer van Wandelparken in het leven geroepen. Dit initiatief zou leiden tot de aanleg van de Leidse Hout. Het eerste ontwerp voor het park was van de hand van landschapsarchitect K.C. van Nes, telg uit een familie van boomkwekers. Van Nes was een belangrijk ontwerper voor stads- en landschapsparken in Nederland. Hij was een van de eersten in ons land die op grote schaal de principes van de plantengeografie toepaste. Dit deed hij ook in de Leidse Hout.
Volkspark
In 1928 gaf de gemeente 16,5 ha grond tussen de Warmonderweg, Houtlaan en de buitenplaats Oud Poelgeest in erfpacht aan het Fonds. Het ontwerp van Van Nes vertoonde sterke verwantschap met een Duits Volkspark. Kenmerkend waren de geometrische indeling, gebaseerd op de oude polderverkaveling en de monumentaliteit van lange zichtassen, grote rechthoekige vijvers en open grasvlakken. Het ontwerp hield rekening met de recreatieve wensen van deze tijd: een grote lig- en speelweide, een betonnen plasvijver, een bloemenweide, een volkstheehuis en een kinderspeeltuin. Deze voorzieningen werden gesitueerd in een nieuw gecreëerde natuurlijke omgeving. Het ontwerp voorzag in een aangrenzend sportpark.
Werkgelegenheidsproject
Het plan bleek te duur en er moest een aangepaste versie en begroting komen. Met rijkssubsidie is de aanleg van het park uitgevoerd als werkgelegenheidsproject. Na ruim twee jaar was het beschikbare geld op en moest het nog onvoltooide park het voorlopig stellen met een eenvoudige afwerking. Het werd beplant met inheemse soorten die van nature in de omgeving van Leiden voorkwamen. Veel hiervan is nu nog in de Hout aanwezig.
Concerten
In 1931 werd het park officieel geopend. Door middel van allerlei activiteiten werd geprobeerd de belangstelling bij het publiek op te wekken. Zo kregen schoolkinderen al wandelend les in de natuur, en voor ouderen waren er onder andere volksconcerten. In de Tweede Wereldoorlog leed het park grote schade: talloze bomen werden gekapt wegens behoefte aan brandstof. Spoedig na de oorlog werd begonnen met de herbeplanting. Het park werd in de jaren 1956-1957 nog eens uitgebreid met het ten noordoosten daarvan gelegen bospark.
In 1986 werd de vereniging Vrienden van de Leidse Hout opgericht, die het beleid en beheer ten aanzien van het park in de gaten houdt en door middel van talrijke recreatieve en culturele activiteiten probeert de bevolking hierbij te betrekken.
53. Joods weeshuis

Locatie: | Roodenburgerstraat 1a |
Datering: | 1928-1929 |
Architect: | B. Buurman en M. Oesterman |
Status: | Gemeentelijke monument |
In 1929 werd het Centraal Israelitische Wees- en Doorgangshuis ‘Machseh Lajesoumim’ in gebruik genomen als weeshuis voor Joodse kinderen. Al in 1903 was de grond op de hoek van de Cronesteinkade, en de Roodenburgstraat, aangekocht van de architect W.C. Mulder. Dankzij vele giften kon uiteindelijk in 1928 gestart worden met de bouw. Opdrachtgeefster was de landelijke vereniging ‘Machseh Lajesoumim’ (Toevlucht voor het Kind). Het ontwerp kwam van de architecten B. Buurman en M. Oesterman.
Loofhuttenfeest
Het weeshuis kreeg een strak en functioneel ontwerp. De architectuur vertoont verder invloeden vanuit de Amsterdamse School, zoals de naar voren gemetselde delen in de voorgevel. Het dak van de erker aan de achterzijde van het weeshuis kon oorspronkelijk met kabels omhoog getakeld worden. Deze mogelijkheid was speciaal ontworpen voor de viering van het joodse Loofhuttenfeest, waarbij een gedeelte van de hemel zichtbaar moest zijn.
Ontruiming
Op 17 maart 1943 werd het weeshuis door de Duitsers ‘ontruimd’. De kinderen en begeleiders werden op transport gesteld naar Westerbork. Slechts een klein aantal overleefde de oorlog. In 1951 werd het pand verkocht aan de gemeente Leiden. De opbrengst van de verkoop werd geschonken aan een nieuw te bouwen kindertehuis in Israel.
54. vm. boekhandel Breestraat 52

Locatie: | Breestraat 52 |
Datering: | 1933-1934 |
Architect: | H. Lamberts |
Status: | Rijksmonument |
Het pand van voormalige Boekwinkel Van Kloeten op Breestraat 52 is een goed bewaard voorbeeld van de strakke functionalistische stijl van het Nieuwe Bouwen. In de architectuur zijn ook invloeden uit het werk van de architecten W.M. Dudok en J.W.E. Buys te bespeuren.
Lichttoren
Architect H. Lamberts ontwierp het pand in 1933-34 voor de Leidse boekhandelaar S.B. van Kloeten. De boekhandel was gevestigd in de onderste twee bouwlagen. Daarboven bevond het woonhuis van de boekhandelaar. Opvallend aan het ontwerp zijn de grote hoeveelheid glas en de lichttoren aan de rechterkant van de voorgevel. De ononderbroken gebruik van glas in de gevel was mogelijk door de toepassing van een nieuwe constructiemethode. Het pand kreeg een skelet van staal met betonnen vloeren. De gevels en wanden hebben hierdoor geen dragende functie meer en konden ingevuld worden met grote ramen. De lichttoren was bedoeld als blikvanger om klanten te trekken.
55. St. Petruskerk en omgeving

Locatie: | Lammenschansweg 40-42 |
Datering: | 1934-1936 |
Architect: | A.J. Kropholler en H.A. van Oerle |
Status: | Rijksmonument |
Op 25 juli 1933 brandde de St. Petruskerk aan de Langebrug af. Deze kerk bediende de rooms-katholieke gemeenschap in het westelijk deel van de binnenstad. Onmiddellijk werd gedacht aan herbouw. Juist in die periode kreeg Leiden de kans om een grote nieuwbouwwijk aan de zuidzijde van de stad te bouwen. In het 'Uitbreidingsplan 1933' was de stedenbouwkundige aanleg vastgesteld. Het lag voor de hand dat in de nieuwe wijk ook de nodige kerken zouden verrijzen. Door de gelovigen die in de binnenstad woonden voortaan te laten kerken in de Lodewijkskerk aan het Steenschuur en in nieuwe parochiekerk buiten de singels kwam een einde aan de bizarre concurrentie van dicht- bij elkaar gelegen kerken.
Architectonische eenheid
Voor de bouw van de nieuwe St. Petruskerk viel de keuze op een perceel aan de Lammenschansweg, dit tot groot genoegen van de al gekozen architect A.J. Kropholler (1881-1973). Deze had zich op 27-jarige leeftijd bekeerd tot het rooms-katholicisme en was zich daarmee gaan interesseren voor kerkenbouw. Hij was van mening dat een kerk niet zomaar tussen bestaande huizen moest worden gepropt, maar dat het de norm moest zijn voor de bebouwing van de omliggende buurt. Aan de Lammenschansweg kregen hij en zijn collega H.A. van Oerle de kans om een heel bouwblok te vullen met een kerk, pastorie én woonhuizen. In 1935 kon begonnen worden met de bouw en ruim een jaar later was de kerk al gereed. Het perceel vormt nog altijd een architectonische eenheid: de St. Petruskerk en pastorie omzoomd door een ‘driehoek’ van woonhuizen aan de Lorentzkade, Zeemanlaan en Lammenschansweg.
Baksteen
De drie-beukige Petruskerk is gebouwd in de zeer herkenbare stijl van Kropholler. Hij was een groot tegenstander van het Nieuwe Bouwen van architecten als Gerrit Rietveld. Geïnspireerd door Berlage koos Kropholler juist voor traditionele architectuur met een grote rol voor de expressieve waarde van het bouwmateriaal. Zo is de grote baksteen bepalend voor het uiterlijk van de Petruskerk. In het interieur van de kerk zien we dat hij veel waarde hechtte aan een overzichtelijke ruimte waarin iedereen goed zicht had op het altaar. Een deel van het meubilair, zoals de banken, de kroonluchters en het tabernakel op het hoogaltaar, is ook door Kropholler ontworpen. Het interieur werd in 1990 gewijzigd, maar oorspronkelijke elementen van de hand van Kropholler zijn nog duidelijk zichtbaar.
Delftse school
De architectuur is een schoolvoorbeeld van de Delftse school, die traditionele vormen (zadeldak) en materialen (baksteen) als uitgangspunt nam. De ambachtelijkheid moest van het gebouw afstralen en daarom werden de bakstenen aan de binnenzijde niet bepleisterd. Metselwerk en constructie bleven duidelijk zichtbaar. De grote bakstenen die Kropholler gebruikte benadrukten dit monumentale karakter nog eens.
56. Warenhuis van V&D

Locatie: | Aalmarkt 22-28 |
Datering: | 1934-1936 |
Architect: | J.A. van der Laan |
Status: | Rijksmonument |
In 1936 werd het nieuwe warenhuis van Vroom & Dreesmann aan de Aalmarkt geopend. Het werd ontworpen door Jan van der Laan. Vroom & Dreesmann had zijn warenhuizen in andere steden laten ontwerpen door Jan Kuyt. De filiaaldirecteur in Leiden, C. Kerckhoff, kende Van Laan echter van school. Dit was de reden dat hij hem voorkoos boven ‘huisarchitect’ Kuyt.
Winkel voor het gezin
Het Leidse filiaal is ontworpen in de Traditionalistische bouwstijl, vergelijkbaar met werken van onder andere G. Friedhoff en A. van der Steur. Het gebruik van deze stijl is bijzonder want zij werd maar zeer weinig toegepast in winkelarchitectuur. De begane grond en de eerste drie etages waren ontworpen als verkoopruimte. De gevel op de begane grond diende als etalage, een luifel beschermde het publiek tegen de weersomstandigheden. De vierde etage werd gebruikt voor kantoren en dienstruimten. Van der Laan liet de gevel van deze verdieping bewust iets terugwijken zodat het gebouw lager lijkt dan het daadwerkelijk is. Aan de linkerzijde ontwierp hij een toren. Het trappenhuis werd hier ondergebracht, maar de toren werkt ook als gevelaccent.
Aan de zijde van de Maarsmansteeg zijn twee natuurstenen reliëfs met afbeeldingen van families te vinden. Deze moesten duidelijk maken dat de V&D een winkel was voor het hele gezin.
57. Stadhuis (nieuwbouw)

Locatie: | Breestraat 92-104 |
Datering: | Gevel: 1596. Nieuwbouw: 1934 – na WO II. |
Architect: | Gevel: Claes Cornelisz. van Es. Nieuwbouw: C.J. Blaauw. |
Status: | Rijksmonument |
De gevel van het Leidse stadhuis aan de Breestraat symboliseert de ‘dageraad’ van de Leidse Gouden Eeuw. Na het beleg en ontzet van de stad in 1574 brak er een nieuwe bloeiperiode aan. Het stadsbestuur wilde graag een representatievere toegang en een monumentale gevel. De stadssteenhouwer Claes Cornelisz. van Es maakte in 1593-1594 het ontwerp, waarbij de bekende Haarlemse architect Lieven de Key hem adviseerde. Naar de mode van die tijd kreeg het stadhuis een monumentale bordestrap en topgevels.
Leids Beleg
Het tijdvers aan de gevel aan de Breestraat is van de hand van stadssecretaris Jan van Hout en herinnert de stad aan het beleg en ontzet: de vergulde hoofdletters vormen het jaartal 1574, terwijl het aantal hoofdletters het aantal dagen van de belegering aangeeft.
Zelfbewustzijn
Achter de nieuwe gevel moest ook het interieur het nieuwe Leidse zelfbewustzijn uitdragen. Beroemde kunstenaars, onder wie de schilders Jan Lievens en Ferdinand Bol, kregen opdrachten voor schouwpartijen, schilderstukken, glas-in-loodvensters en wandtapijten.
Brand
Dit alles ging verloren in de verwoestende brand op 12 februari 1929. De oude gevel kon worden hersteld. Daarachter verrees vanaf echter een geheel nieuw stadhuis naar ontwerp van de Haarlemse architect C.J. Blaauw. Na zijn dood in 1947 zette collega H.T. Zwiers zijn werk voort die ook veel aandacht besteedde aan het interieur. Zo kent de hele bestuursverdieping een afwerking in marmer, waarbij de platen ‘a livre ouvert’ zijn gelegd. Daarbij worden twee of drie platen marmer zo uit een blok gezaagd, dat de tekening ervan steeds twee aan twee spiegelbeeldig is. Ook het meubilair van de raadzaal, de kamer van het College van B en W en de burgemeesterskamer is nog geheel aanwezig en recent gerestaureerd.
58. Gortergebouw TNO

Locatie: | Wassenaarseweg 56-58 |
Datering: | 1953-1956 |
Architect: | H.F. Mertens |
Status: | Gemeentelijk monument |
Het Gortergebouw ligt het Boerehaavekwartier. Het kwartier is een onderdeel van het stadsdeel Leeuwenhoek, een voormalig polderterrein tussen het Centraal Station en de A44. Vanaf het einde van de 19de eeuw werd dit gebied geleidelijk bij de stad getrokken. De bouw van het, inmiddels weer afgebroken, complex van het Academisch Ziekenhuis vanaf 1914 versnelde dit proces. Het Boerhaavekwartier werd in de 20ste eeuw de locatie van verschillende medische laboratoria van de Universiteit Leiden.
TNO
Het Gortergebouw dankt zijn naam aan prof. dr Evert Gorter (1881-1954), de eerste docent kindergeneeskunde in Leiden en nauw betrokken bij de bouw. Architect ir. H.F. Mertens ontwierp het pand in 1940 voor het Nederlands Instituut voor Preventieve Gezondheidszorg. Deze instelling ging in 1965 op in TNO, de huidige eigenaar van het gebouw. Het oudste deel van het pand is drie verdiepingen hoog en heeft een dienstwoning op de kopse kant. Midden jaren '50 werd er een tweede bouwdeel van vier verdiepingen van dezelfde architect aan toegevoegd.
Hoop en Zorg
Typerend voor Mertens is de sobere, functionele bouwstijl. De decoratie bij zijn gebouwen beperkte zich meestal tot de entreepartij, zoals ook hier het geval is. De entree van het Gortergebouw wordt gemarkeerd door twee forse, uit zandsteen gehouwen beelden met attributen en symbolen. Zij verbeelden De Hoop en De Zorg en zijn vervaardigd door beeldend kunstenaar prof. L.O. Wenckebach (1895-1962).
60. Sociëteit Minerva

Locatie: | Breestraat 50 |
Datering: | 1963 |
Architect: | J.W.C. Bals, W. Eijkelenboom, A. Middelhoek |
Status: | Gemeentelijk monument |
In 1959 brandde de studentensociëteit Minerva aan de Breestraat af. Besloten werd om op de plaats van de oude sociëteit een nieuw pand neer te zetten.. De architecten J.W.C. Boks, W. Eijkelenboom en A. Middelhoek ontwierpen een gebouw dat specifiek was afgestemd op de toenmalige eisen van de Leidse studentenverenging. In 1963 was het klaar.
Brutalisme
Wat betreft stijl valt het gebouw te plaatsen in het 'Brutalisme', een stroming binnen het Nieuwe Bouwen. Deze term is afkomstig van het Franse woord 'brut', dat ruw en onafgewerkt betekent. De Franse architect Le Corbusier sprak als eerste van 'beton brut', toen hij dat toepaste in zijn woongebouw in Marseilles: Unité d'Habitation (1948-1954). Het gebruikte beton werd niet meer afgewerkt en voorzien van een pleisterlaag, zoals gebruikelijk was, maar in ruwe vorm gebruikt. De afdrukken van de bekistingen en andere oneffenheden bleven hierdoor duidelijk zichtbaar.
Een dergelijk gebruik van beton werd in de jaren erna overgenomen door verschillende architecten. In Nederland zijn vrij weinig gebouwen in deze stijl gebouwd: ongeveer 75. Dit zijn met name overheids- of universiteitsgebouwen. Voor Leiden is de toepassing van deze bouwstijl uniek.