Voor de oorlog had het woonprobleem vooral betrekking op de kwaliteit van de woningen. Na de oorlog waren er eenvoudig te weinig. De overheid nam nu het voortouw en kreeg ook een belangrijke rol bij de woningtoewijzing. De gemeente moest echter rekening houden met strakke landelijke regelgeving. De nadruk lag op sober en doelmatig.
In Noord, Lage Mors en bovenal Zuid-West werd na 1945 volop gebouwd. Na 1966 ging men door in de Hoge Mors, de Merenwijk, Koppelstein, Bokhorst en tenslotte de Stevenshof. Tot en met de bouw van de Slaaghwijk lag de nadruk op fabrieksmatige bouw en hoogbouw. Er werden duizenden woningen gebouwd, maar de woningnood verdween niet.
Wonen en werken gescheiden
De ontwikkeling van de woonwijken ging planmatig. Men ging uit van een duidelijke scheiding tussen werken en wonen. De verschillende delen van de stad moesten door verkeersaders ontsloten en met elkaar verbonden worden.